Ïðèõîäèò íî÷íàÿ ìãëà,  ß âèæó òåáÿ âî ñíå.  Îáíÿòü ÿ õî÷ó òåáÿ  Ïîêðåï÷å ïðèæàòü ê ñåáå.  Îêóòàëà âñ¸ âîêðóã - çèìà  È êðóæèòñÿ ñíåã.  Ìîðîç - êàê õóäîæíèê,   íî÷ü, ðèñóåò óçîð íà ñòåêëå...  Åäâà îòñòóïàåò òüìà  Â ðàññâåòå õîëîäíîãî äíÿ, Èñ÷åçíåò òâîé ñèëóýò,  Íî, ãðååò ëþáîâü òâîÿ...

Een Rijk van Schaduwen

Een Rijk van Schaduwen Morgan Rice Koningen En Tovernaars #5 Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer. The Wanderer, A Literary Journal (over Rise of the Dragons) EEN RIJK VAN SCHADUWEN is boek #5 in Morgan Rice’ bestverkopende epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS (dat begint met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN, een gratis download) ! In EEN RIJK VAN SCHADUWEN staat Kyra midden in een brandende hoofdstad waar ze wordt aangevallen door een groep draken. Nu haar geliefde thuisland is verwoest, De Vlammen zijn uitgeschakeld en de trollen Escalon in stromen, moet Kyra naar Marda afreizen om het magische wapen te halen voor het te laat is – zelfs al brengt haar dat naar het hart van de duisternis. Duncan zit met de anderen vast in de brandende hoofdstad, en moet zijn sluwheid gebruiken om zijn mannen te vinden, te ontsnappen, zijn troepen te laten hergroeperen en Pandesia aan te vallen. Aan de andere kant van het koninkrijk laat Merk met de dochter van Koning Tarnis de Toren van Kos achter zich, en varen ze door de Baai des Doods naar het krijgerseiland van Knossos. Opgejaagd door Vesuvius en zijn leger van trollen, in de meest verraderlijke wateren ter wereld, weten ze dat ze weinig kans hebben om het eiland te bereiken, laat staan om er levend weg te komen. Dierdre en Marco overleven de vloedgolf die Ur heeft verwoest. Maar hun geliefde stad ligt compleet onder water, en iedereen die ze kenden en liefhadden is verloren en dood. Ze moeten de enige persoon zien te vinden waarvan ze weten dat ze nog leeft: Kyra. Intussen zeilt Alec met de mensen van de Verloren Eilanden terug naar Escalon, met het kostbare zwaard dat alles voorgoed zou kunnen veranderen. Maar geen van hen had verwacht om een verwoest land aan te treffen, een land dat nu geteisterd wordt door draken. EEN RIJK VAN SCHADUWEN is een meeslepend verhaal over ridders en krijgers, koningen en heren, eer en moed, magie, het lot, monsters en draken. Het is een verhaal over liefde en gebroken harten, over misleiding, ambitie en verraad. Het is fantasy op zijn best, en nodigt ons uit in een wereld die ons altijd bij zal blijven, en de alle leeftijden zal aanspreken. Boek #6 in KONINGEN EN TOVENAARS is binnenkort verkrijgbaar. Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over De Opkomst van de Draken) Morgan Rice Een Rijk van Schaduwen Koningen en Tovenaars—Boek #5 Morgan Rice Morgan Rice is de #1 Bestverkopende auteur van DE VAMPIER DAGBOEKEN, een tienerserie die inmiddels bestaat uit elf boeken; DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en de #1 bestverkopende epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen. VERANDERD (Boek #1 van de Vampierverslagen), ARENA ??N (Boek #1 van de Overlevingstrilogie), DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1van de Koningen En Tovenaars), en EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1 van De Tovenaarsring) zijn allemaal gratis te downloaden! Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com/) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven. Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice “Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.” –-Books and Movie Reviews Roberto Mattos “DE OPKOMST VAN DE DRAKEN is een succes—meteen vanaf het begin… Een superieure fantasy novel… het begint, zoals het hoort, met de worstelingen van ??n van de protagonisten en breidt zich netjes uit in een bredere cirkel van ridders, draken, magie, monsters en lotsbestemming… Alle elementen van high fantasy zijn aanwezig, van soldaten en gevechten tot confrontaties met de zelf… een aanrader voor iedereen die houdt van epische fantasy verhalen met krachtige, geloofwaardige jonge protagonisten.” –-Midwest Book Review D. Donovan, eBook Reviewer “Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.” –-The Wanderer,A Literary Journal (regarding Rise of the Dragons) “Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerige kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.” --Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer) “DE TOVENAARSRING heeft alle ingredi?nten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.” –-Books and Movie Reviews Roberto Mattos “In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die er van droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.” --Publishers Weekly Boeken door Morgan Rice KONINGEN EN TOVENAARS DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1) DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2) DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3) EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4) EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek#5) NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6) DE TOVENAARSRING EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1) EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2) EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3) EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4) EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5) EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6) EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7) EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8) EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9) EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10) EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11) EEN LAND VAN VUUR (Boek #12) EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13) EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14) EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15) EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (Boek #16) HET GESCHENK VAN DE STRIJD (Boek #17) DE SURVIVAL TRILOGIE ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1) ARENA TWEE (Boek #2) DE VAMPIER DAGBOEKEN VERANDERD (Boek #1) GELIEFD (Boek #2) VERRADEN (Boek #3) VOORBESTEMD (Boek #4) BEGEERD (Boek #5) VERLOOFD (Boek #6) GEZWOREN (Boek #7) GEVONDEN (Boek #8) HERREZEN (Boek #9) VERLANGD (Boek #10) VOORBESCHIKT (Boek #11) Luister naar KONINGEN EN TOVENAARS in Audioboek formaat! Wil jij ook gratis boeken? Schrijf je in voor de email lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 2 gratis kaarten, 1 gratis app en exclusieve giveaways! Kijk op: www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com/) Copyright © 2014 door Morgan Rice Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur. Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur. Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig. Omslagafbeelding Copyright Algol, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com. “Leven is slechts een wandelende schaduw, a slecht acteur, Die voor een uur of wat rondstapt en tobt op het toneel, En dan nooit meer gehoord wordt.”     --William Shakespeare, Macbeth HOOFDSTUK EEN De kapitein van de Koninklijke Wacht stond op zijn wachttoren en keek neer op de honderden Hoeders onder hem, alle jonge soldaten die onder zijn toeziend oog bij de Vlammen patrouilleerden, en hij zuchtte verontwaardigd. Als een man die het waard was bataljons aan te voeren, voelde het voor de kapitein als een dagelijkse belediging om hier gestationeerd te zijn. Hier, in deze uithoek van Escalon, waar hij een onhandelbare groep criminelen in de gaten moest houden die zij soldaten noemden. Dit waren geen soldaten—het waren slaven, criminelen, jongens, oude mannen, het ongewenste uitschot van de maatschappij, allemaal geworven om naar een muur van vlammen te staren die al duizend jaar niet was veranderd. Het was eigenlijk niets meer dan een verheerlijkte gevangenis, en hij verdiende beter. Hij verdiende het om overal te zijn behalve hier, gestationeerd bij de koninklijke poorten van Andros. De kapitein wierp onge?nteresseerd een blik naar beneden toen er een vechtpartij ontstond, de derde al vandaag. Twee uit de kluiten gewassen jongen vochten over een stuk overgebleven vlees. Een menigte van schreeuwende jongens verzamelde zich om hen heen en juichte hen toe. Dit was het enige dat ze hadden om naar uit te kijken hier. Ze waren allemaal verveeld. Ze staarden dag in, dag uit naar de Vlammen, en ze verlangden wanhopig naar bloed—en hij gunde ze een lolletje. Als ze elkaar afmaakten was dat alleen maar beter—twee jongens minder om in de gaten te houden. Er rees geschreeuw op toen ??n van de jongens de overhand kreeg en een dolk in het hart van de ander dreef. De jongen werd slap terwijl de anderen juichten, en vervolgens snel zijn lichaam plunderden, op zoek naar wat ze ook maar konden vinden. Het was in ieder geval een genadig snelle dood, veel beter dan de langzame dood die de anderen daar vonden. De overwinnaar deed een stap naar voren, duwde de anderen hardhandig opzij, en griste het stukje brood uit de zak van de dode jongen, waarna hij het in zijn eigen zak propte. Het was dagelijkse kost hier bij de Vlammen, en de kapitein brandde van onwaardigheid. Hij verdiende dit niet. Hij had ??n fout gemaakt, toen hij een direct bevel had genegeerd, en als straf was hij hierheen gestuurd. Het was niet eerlijk. Wat hij niet zou geven om terug te gaan in de tijd en dat ene moment te veranderen. Het leven, dacht hij, kon te veeleisend zijn, te absoluut, te wreed. De kapitein, die niet anders kon dan zich neerleggen bij zijn lot, draaide zich om en staarde weer naar de Vlammen. Er was iets aan dat altijd aanwezige geknetter dat hij, zelfs na al die jaren, verleidelijk vond, hypnotiserend. Het was alsof hij God zelf in de ogen keek. Terwijl hij zich verloor in de gloed, dacht hij na over het leven. Het voelde allemaal zo zinloos. Zijn rol hier—de rollen van al deze jongens—alles voelde zo zinloos. De Vlammen brandden al duizenden jaren en zouden nooit doven. En zolang ze brandden, kon de natie van trollen nooit doorbreken. Marda zou het zo goed aan de andere kant van de oceaan kunnen liggen. Als het aan hem lag, zou hij de beste van deze jongens uitkiezen en ze elders in Escalon stationeren, langs de kust, waar ze echt nodig waren. En de rest, de criminelen, zou hij laten executeren. De kapitein raakte zijn besef van tijd kwijt, zoals hem wel vaker overkwam. Hij verloor zich in de vlammen, en het was niet tot laat in de dag toen hij ineens zijn ogen samenkneep, gealarmeerd. Hij had iets gezien, iets dat hij niet kon verwerken. Hij wreef in zijn ogen. Hij moest het zich ingebeeld hebben. Maar terwijl hij keek, begon hij langzaam te beseffen dat dat niet het geval was. De wereld veranderde voor zijn ogen. Langzaam begon het altijd aanwezige geknetter, datgeen waarbij hij had geleefd sinds hij hier was gearriveerd, te zwijgen. De hitte die van de Vlammen af kwam verdween plotseling, en voor het eerst sinds hij hier was voelde hij een rilling, een echte rilling. En toen, terwijl hij keek, zag hij dat de muur van felrode en oranje vlammen, de muur die zijn ogen had verschroeid, die zijn dagen en nachten onophoudelijk had verlicht, weg was. Hij was verdwenen. De kapitein wreef weer in zijn ogen. Droomde hij? Hij zag de Vlammen naar de grond zakken, als een gordijn dat werd neergelaten. En een seconde later was er niets meer. Niets. Zijn adem stokte in zijn keel, en paniek en ongeloof welden in hem op. Voor het eerst kon hij zien wat er aan de andere kant lag: Marda. Hij had een duidelijk en onbelemmerd zicht. Het was een land dat gevuld was met zwart—zwarte dorre bergen, zwarte steile rotsen, zwarte aarde, dode zwarte bomen. Het was een land dat hij nooit had mogen zien. Een land dat niemand in Escalon ooit zou mogen zien. Er volgde een verbijsterde stilte terwijl de jongens beneden voor het eerst stopten met vechten. Verstijfd van de schrik draaiden ze zich om en staarden naar waar tot voor kort de Vlammen hadden gebrand. Daar, aan de andere kant, stond een leger van trollen die hen hebzuchtig aanstaarden. Het leger strekte zich uit over het land en vulde de horizon. Een natie. Zijn hart viel. Daar, slechts meters bij hen vandaan, stond een natie van de meest walgelijke beesten die hij ooit had gezien. Ze waren opgeschoten, grotesk, misvormd, bewapend met enorme hellebaarden, allemaal geduldig wachtend op hun moment. Miljoenen beesten staarden terug. Ze leken net zo verbijsterd als zij, en het begon tot hen door te dringen dat er nu niets meer was dat hen de weg naar Escalon versperde. De twee naties stonden daar tegenover elkaar, de trollen stralend, de mensen in paniek. Daar stonden tenslotte slechts een paar honderd mensen, tegenover een miljoen trollen. De stilte werd doorbroken door een schreeuw. Het was een schreeuw van triomf, en hij werd gevolgd door een luid gedonder terwijl de trollen aanvielen. Ze denderden op hen af als een kudde bizons. Ze hieven hun hellebaarden en hakten de hoofden van de jongens af, die zo bang waren dat ze niet eens de moed bij elkaar konden schrapen om te rennen. Het was een golf van dood, een golf van verwoesting. Terwijl de trollen op hem af stormden stond de kapitein daar ,op de toren, te bang om ook maar iets te doen, te bang om zelfs maar zijn zwaard te trekken. Een moment later voelde hij hoe de toren door de boze menigte neer werd gehaald, en hij viel. Hij voelde hoe hij in de armen van de trollen viel, en hij krijste het uit terwijl ze hem aan stukken scheurden. En terwijl hij daar lag, stervend, wetend wat er voor Escalon kwam, schoot er ??n laatste gedachte door zijn hoofd: de jongen die was neergestoken, die was gestorven voor het stukje brood, had nog het meest geluk gehad. HOOFDSTUK TWEE Dierdre voelde hoe haar longen werden samengeperst terwijl ze diep onder water werd getrokken. Ze was wanhopig. Ze probeerde zich te ori?nteren, maar het lukte haar niet. Haar wereld werd steeds weer door de golven overhoop gegooid. Ze wilde niets liever dan diep ademhalen. Haar hele lichaam schreeuwde om zuurstof, maar ze wist dat als ze nu haar mond open deed, het haar dood zou betekenen. Ze sloot haar ogen en huilde, en haar tranen vermengden zich met het water. Ze vroeg zich af of deze hel ooit zou eindigen. Haar enige troost was de gedachte aan Marco. Ze had hem in het water gezien, had gevoeld hoe hij haar hand vast hield, en ze zocht naar hem. Maar ze zag niets dan duisternis en golven van schuimend water die haar naar beneden trokken. Marco, veronderstelde ze, was allang dood. Dierdre wilde huilen, maar de pijn dreef alle zelfmedelijden uit haar gedachten, en deed haar alleen aan overleven denken. Net toen ze dacht dat de vloedgolf niet nog sterker kon worden, werd ze weer verder naar beneden gesleurd, met zo veel kracht dat het voelde alsof ze werd verpletterd door het gewicht van de wereld. Ze wist dat ze het niet kon overleven. Hoe ironisch, dacht ze, om hier te sterven, in haar thuisstad, verpletterd door een vloedgolf veroorzaakt door het kanonvuur van de Pandesianen. Ze zou liever op een andere manier sterven. Ze kon bijna elke vorm van dood verdragen—behalve verdrinken. Ze kon deze afschuwelijke pijn niet verdragen, het feit dat ze haar mond niet open kon doen en die adem halen waar elke vezel in haar lichaam zo wanhopig naar verlangde. Ze voelde zichzelf zwakker worden, en gaf toe aan de pijn—en toen, net toen ze voelde dat haar ogen op het punt stonden te sluiten, net toen ze voelde dat ze het geen seconde langer kon verdragen, voelde ze hoe ze ineens snel naar boven werd getrokken. De vloedgolf die haar had verpletterd duwde haar met dezelfde kracht weer naar boven. Ze schoot omhoog, alsof ze in een katapult zat, naar de oppervlakte. Ze zag zonlicht, en de druk deed pijn aan haar oren. Een moment later kwam ze boven. Ze snakte naar adem en hapte naar lucht, en was nog nooit in haar leven zo dankbaar geweest. Ze haalde diep adem, maar een moment later werd ze weer onder water gezogen. Deze keer had ze echter voldoende zuurstof in haar longen om het een beetje langer vol te houden, en deze keer trok het water haar niet zo diep. Al snel kwam ze weer boven. Ze nam weer een hap lucht, om vervolgens weer naar beneden getrokken te worden. De vloedgolf werd elke keer zwakker, en toen ze weer boven kwam voelde ze dat de vloedgolf het einde van de stad had bereikt en uitliep. Dierdre dreef langs de stadsmuren, langs alle grote gebouwen, nu allemaal onder water. Ze werd weer onder getrokken, dit keer langzaam genoeg om eindelijk haar ogen open te doen en de overblijfselen van alle grote gebouwen te zien. Ze zag vele lichamen in het water drijven, als vissen, lichamen wiens levenloze uitdrukkingen ze onmiddellijk uit haar hoofd probeerde te zetten. Dierdre wist niet hoeveel tijd er was verstreken toen ze weer boven kwam, deze keer voorgoed. Ze was sterk genoeg om zich tegen de laatste, zwakke golf te verzetten toen die haar weer onder probeerde te trekken, en met een laatste schop wist ze boven te blijven. Het water uit de haven was ver landinwaarts gespoeld, en het kon nergens meer heen. Niet lang daarna voelde Dierdre hoe ze aanspoelde op een drassig veld. Het water trok zich terug naar de zee en liet haar eindelijk met rust. Dierdre lag op haar buik, haar gezicht in het drassige gras, kreunend van de pijn. Haar longen deden pijn, maar ze haalde diep adem en ze koesterde elke ademtocht. Ze slaagde erin om haar hoofd te draaien, om over haar schouder te kijken, en tot haar afschuw zag ze dat waar ooit een geweldige stad had gelegen, nu niets anders te zien was dan zee. Ze zag alleen nog het hoogste deel van de klokkentoren, die enkele meters boven het wateroppervlak uit stak. Compleet uitgeput liet Dierdre zich gaan. Ze liet haar gezicht tegen de grond vallen, liet zich overspoelen door de pijn. Ze kon niet bewegen, zelfs al zou ze het willen. Elke seconden later sliep ze, nauwelijks levend, op een verlaten veld in een uithoek van de wereld. Maar ze leefde nog. * “Dierdre,” klonk een stem, en ze voelde een zacht duwtje. Dierdre deed haar ogen open, en zag tot haar verbazing dat de zon al onder ging. IJskoud, haar kleren nog steeds nat, probeerde ze zich te ori?nteren. Ze vroeg zich af hoe lang ze daar had gelegen, of ze echt nog leefde. Toen voelde ze de hand weer, die zachtjes tegen haar schouder duwde. Dierdre keek op. Daar zag ze, tot haar immense opluchting, Marco. Hij leefde nog. Ze was dolblij. Hij zag er verslagen uit, verwilderd, te bleek. Hij zag eruit alsof hij honderd jaar ouder was. Maar hij leefde nog. Op de ??n of andere manier had hij het overleefd. Marco knielde naast haar. Hij glimlachte, maar zijn ogen waren somber en glommen niet meer met de levenslust die ze eerder had gezien. “Marco,” antwoordde ze zwakjes, en ze schrok van hoe schor haar eigen stem was. Ze zag een snee op de zijkant van zijn gezicht, en bezorgd strekte ze haar arm naar hem uit. “Je ziet er net zo slecht uit als dat ik me voel,” zei ze. Hij hielp haar omhoog en ze krabbelde overeind, haar lichaam verwoest door de pijn van alle kneuzingen en blauwe plekken, de krassen en snee?n op haar armen en benen. Maar terwijl ze haar ledematen testte, merkte ze dat er in ieder geval niets gebroken was. Dierdre haalde diep adem en zette zich schrap terwijl ze zich omdraaide en achter zich keek. Het was een nachtmerrie: haar geliefde stad was weg, nu versmolten met de zee, en het enige dat nog zichtbaar was, was een klein deel van de klokkentoren. Daar voorbij, aan de horizon, zag ze een vloot van zwarte Pandesiaanse schepen die steeds verder landinwaarts voeren. “We kunnen hier niet blijven,” zei Marco op dringende toon. “Ze komen.” “Waar kunnen we heen?” vroeg ze. Ze voelde zich hopeloos. Marco staarde haar aan. Hij wist het duidelijk ook niet. Dierdre staarde naar de ondergaande zon en probeerde na te denken. Haar bloed bonkte in haar oren. Iedereen die ze kende, iedereen waar ze van hield, was dood. Ze had het gevoel dat ze niets meer had om voor te leven, dat ze nergens meer heen kon. Waar moest je heen als je thuisstad vernietigd was? Wanneer je door het gewicht van de wereld werd verpletterd? Dierdre sloot haar ogen en schudde verdrietig haar hoofd. Ze wenste dat het allemaal weg ging. Haar vader, wist ze, was daar ergens, dood. Zijn soldaten waren allemaal dood. Mensen die ze haar hele leven al kende waren dood, allemaal dankzij die Pandesiaanse monsters. Nu was er niemand meer om hen tegen te houden. Wat voor reden was er nog om door te gaan? Dierdre barstte in huilen uit. Ze dacht aan haar vader en liet zich op haar knie?n vallen. Ze voelde zich verwoest. Ze huilde en huilde. Ze wilde hier zelf sterven. Ze wenste dat ze wel was dood gegaan, en vervloekte de hemel voor het feit dat ze haar in leven hadden gelaten. Waarom was ze niet gewoon verdronken in die vloedgolf? Waarom was ze niet gewoon vermoord met de anderen? Waarom was ze vervloekt met het leven? Ze voelde een troostende hand op haar schouder. “Het is goed, Dierdre,” zei Marco zachtjes. Dierde schrok op, beschaamd. “Sorry,” zei ze snikkend. “Het is gewoon dat… mijn vader… Nu heb ik niets meer.” “Je bent alles kwijt geraakt,” zei Marco. Zijn stem klonk ook zwaar. “Ik ook. Ik wil ook niet verder gaan. Maar we moeten. We kunnen hier niet blijven liggen en sterven. Dat zou oneervol zijn. Het zou alles waar ze voor hebben gevochten ten schande brengen.” In de lange stilte die volgde trok Dierdre zichzelf langzaam overeind. Ze besefte dat hij gelijk had. En terwijl ze in Marco’s bruine ogen keek, die ogen die haar meelevend aankeken, besefte ze dat ze wel iemand had. Ze had Marco. Ze had ook de geest van haar vader die over haar waakte en haar sterk hield. Ze dwong zichzelf om haar verdriet van zich af te schudden. Ze moest sterk zijn. Haar vader zou willen dat ze sterk was. Zelfmedelijden, besefte ze, zou niemand helpen. En haar dood ook niet. Ze staarde naar Marco, en toen zag ze meer dan medeleven—ze zag ook liefde in zijn ogen. Nauwelijks bewust van wat ze deed, leunde Dierdre met een bonzend hart naar voren en ontmoette Marco’s lippen in een onverwachte kus. Ze voelde hoe ze naar een andere wereld werd getransporteerd, en eventjes waren al haar zorgen verdwenen. Ze trok zich langzaam terug en staarde hem geschokt aan. Marco leek net zo verrast als zij. Hij pakte haar hand vast. Op dat moment voelde ze hoe ze weer hoop kreeg. Ze kon weer helder nadenken—en toen bedacht ze iets. Er was iemand waar ze heen konden. Kyra. Dierdre werd overspoeld door een plotselinge golf van hoop. “Ik weet waar we heen moeten,” zei ze opgewonden. Marco keek haar vragend aan. “Kyra,” zei ze. “We kunnen haar vinden. Ze zal ons helpen. Waar ze ook is, ze vecht. We kunnen ons bij haar aansluiten.” “Maar hoe weet je dat ze nog leeft?” vroeg hij. Dierdre schudde haar hoofd. “Dat weet ik niet,” antwoordde ze. “Maar Kyra overleeft alles. Ze is de sterkste persoon die ik ooit heb ontmoet.” “Waar is ze?” vroeg hij. Dierdre dacht na en herinnerde zich de laatste keer dat ze Kyra had gezien. Ze was naar het noorden gereden, naar de Toren. “De Toren van Ur,” zei ze. Marco keek haar verrast aan; en toen verscheen er een sprankje optimisme in zijn ogen. “De Wachters zijn daar,” zei hij. “En de andere krijgers. Mannen die met ons kunnen vechten.” Hij knikte, opgewonden. “Een goede keus,” voegde hij toe. “We zijn veilig in die toren. En als je vriendin daar is, is dat alleen maar beter. Het is een dag lopen vanaf hier. Laten we gaan. We moeten snel zijn.” Hij nam haar hand, en zonder nog een woord te zeggen gingen ze op weg, Dierdre gevuld met een nieuw optimisme. Ze liepen het bos in, met als volgende bestemming de Toren van Ur aan de horizon. HOOFDSTUK DRIE Kyra zette zich schrap terwijl ze een veld van vuur in liep. De vlammen resen naar de hemel en daalden toen net zo snel weer. Ze veranderden van kleur en streelden haar terwijl ze met gespreide armen door de vuurzee liep. Zo voelde intensiteit van de vlammen, voelde hoe ze haar omhulden, hoe ze haar omhelsden. Ze wist dat ze de dood tegemoet liep, en toch kon ze geen andere kant op lopen. En toch voelde ze op de ??n of andere manier geen pijn. Ze had een gevoel van vrede. Het gevoel dat haar leven op het punt stond te eindigen. Ze keek voor zich, en tussen de vlammen door zag ze haar moeder, die haar aan de andere kant van de vuurzee opwachtte. Het voelde vredig, de wetenschap dat ze eindelijk haar moeder zou kunnen omhelzen. Ik ben hier, Kyra, riep ze. Kom naar me toe. Kyra tuurde in de vlammen en kon nog maar net haar moeders gezicht onderscheiden. Het was bijna doorzichtig, half verborgen achter een muur van vlammen die omhoog schoot. Ze liep verder door de knetterende vlammen, niet in staat om te stoppen tot ze aan alle kanten was omgeven door vuur. Er sneed een gebrul door de lucht, zo luid dat het zelfs boven het geluid van de vlammen uit steeg. Ze keek op en zag tot haar verbijstering dat de lucht gevuld was met draken. Ze cirkelden boven haar en krijsten, en terwijl ze toekeek zag ze ??n van de draken luid brullend op haar af duiken. Kyra voelde dat het de dood was die haar kwam halen. Terwijl de draak met uitgestrekte klauwen dichterbij kwam, gleed de grond ineens onder haar voeten weg. Kyra viel de aarde in, een aarde die gevuld was met vlammen, een plek waarvan ze wist dat ze er nooit uit zou ontsnappen. Kyra’s ogen schoten met een ruk open. Hijgend keek ze om zich heen. Terwijl ze zich afvroeg waar ze was, voelde ze pijn in haar hele lichaam. Ze bracht haar hand naar haar gezicht. Haar wang was gezwollen en klopte, en terwijl ze langzaam haar hoofd optilde en merkte dat het lastig was om adem te halen, realiseerde ze zich dat ze met haar gezicht naar beneden in de modder lag. Ze zette haar handen in de modder en duwde zich langzaam omhoog. Ze veegde de modder uit haar gezicht en vroeg zich af wat er gebeurd was. Plotseling klonk er gebrul. Kyra keek op en werd overspoeld door een golf van angst toen ze iets zag dat behoorlijk echt was. De lucht was gevuld met draken in alle vormen en maten en kleuren. Ze cirkelden, krijsend, en spuwden vuur, gevuld met woede. Terwijl ze toekeek zag ze hoe ??n van de draken naar beneden dook en een zuil van vlammen helemaal naar de grond spuwde. Kyra keek om zich heen, en haar hart maakte een sprongetje toen ze besefte waar ze was: Andros. Het kwam allemaal weer terug. Ze had op Theon gevlogen, op weg naar Andros om haar vader te redden, toen ze waren aangevallen door de zwerm draken. Ze waren uit het niets gekomen. Ze hadden Theon gebeten en hen tegen de grond gewerkt. Kyra besefte dat ze bewusteloos moest zijn geraakt. Nu ontwaakte ze in een golf van hitte en gekrijs, in een chaotische hoofdstad. Andros stond in vuur en vlam. Overal renden mensen schreeuwend voor hun levens. Het vuur daalde als een storm op de stad neer. Het leek of het einde van de wereld nabij was. Kyra hoorde een moeizame ademhaling, en haar hart viel toen ze Theon vlakbij zag liggen, op zijn zij, gewond. Het bloed gutste over zijn schubben. Zijn ogen waren gesloten, zijn tong hing uit zijn bek, en hij zag eruit alsof hij op het randje van de dood balanceerde. De enige reden dat ze nog leefden, besefte ze, was doordat zij en Theon waren bedekt door een berg puin. Ze waren waarschijnlijk tegen een gebouw aan gesmeten, dat vervolgens was ingestort. Dat had hen in elk geval beschutting geboden; ze waren uit het zicht van de draken in de lucht. Kyra wist dat ze zichzelf en Theon hier zo snel mogelijk vandaan moest zien te krijgen. Het zou niet lang duren voor de draken hen in de gaten zouden krijgen. “Theon!” riep ze. Ze draaide zich om en worstelde, verpletterd door het puin, en slaagde er eindelijk in op een groot stuk puin van haar rug af te duwen en zichzelf te bevrijden. Ze haastte zich naar Theon en begon woest te duwen tegen de berg puin die op hem lag. Ze slaagde erin om de meeste puinstukken eraf te krijgen, maar in de grote rots op zijn rug was geen beweging te krijgen. Ze duwde en duwde, maar hoe hard ze ook haar best deed, hij gaf niet mee. Kyra greep Theons kop vast. Ze wilde hem wanhopig graag wakker te maken. Ze streelde zijn schubben, en tot haar grote opluchting deed Theon langzaam zijn ogen open. Maar toen sloot hij ze weer, en ze schudde harder. “Wordt wakker!” beval Kyra. “Ik heb je nodig!” Theons ogen gingen weer een stukje over, en hij keek haar aan. De pijn en woede in zijn ogen verzachtte toen hij haar herkende. Hij probeerde zich te bewegen, om op te staan, maar hij was duidelijk te zwak; de rots hield hem tegen de grond. Woedend begon Kyra weer tegen de rots te duwen, maar ze barstte in huilen uit toen ze besefte dat ze er echt geen beweging in kreeg. Theon zat vast. Hij zou hier sterven. En zij ook. Kyra, die gebrul hoorde, keek op en zag dat ze gespot waren door een enorme draak met puntige groene schubben. Hij brulde van woede en dook recht op hen af. Laat me achter. Kyra hoorde een stem weerkaatsen, diep van binnen. Theons stem. Verberg je. Ga hier ver vandaan. Nu het nog kan. “Nee!” schreeuwde ze trillend. Ze weigerde hem achter te laten. Ga, drong hij aan. Anders zullen we hier beide sterven. “Dan zullen we beide sterven!” schreeuwde ze, overvallen door een keiharde vastberadenheid. Ze zou haar vriend niet in de steek laten. Nooit. De hemel werd donker. Kyra keek op en zag de enorme draak met uitgestrekte klauwen naar beneden duiken. Hij opende zijn bek en ontblootte rijen van scherpe tanden, en ze wist dat ze het niet zo overleven. Maar het kon haar niet schelen. Ze zou Theon niet in de steek laten. De dood zou haar nemen. Maar lafheid niet. Ze was niet bang voor de dood. Alleen voor een slecht leven. HOOFDSTUK VIER Duncan rende met de anderen door de straten van Andros en deed zijn best om Aidan, Motley, en het jonge meisje dat bij hen was, Cassandra, bij te houden. Ondertussen hapte Aidans hond, White, naar zijn hielen om hem aan te sporen. Zijn oude, vertrouwde commandant Anvin hield zijn arm vast, zijn nieuwe schildknaap Septin aan zijn zijde. Anvin deed zijn best om hem in beweging te houden, maar was er duidelijk zelf ook slecht aan toe. Duncan kon zien dat zijn vriend gewond was, en het raakte hem dat hij in deze toestand hierheen was gekomen, dat hij zijn leven had geriskeerd om hem te bevrijden. De ongeorganiseerde groep rende door de door oorlog verscheurde straten van Andros terwijl er overal om hen heen chaos uitbrak. Ze hadden alles tegen. Aan de ene kant was Duncan opgelucht om vrij te zijn, zo gelukkig om zijn zoon weer te zien, zo dankbaar om in hun gezelschap te zijn. Maar terwijl hij naar de lucht keek, voelde hij ook dat hij zijn cel alleen had verlaten om vervolgens een andere zekere dood in de ogen te kijken. De hemel was gevuld met cirkelende draken die naar beneden doken en gebouwen verwoestten. Ze spuwden vuur en vernielden de stad. Complete straten stonden in brand, en de vlammen versperden hen de weg. De ene na de andere straat ging verloren, en een ontsnapping uit de hoofdstad leek steeds onwaarschijnlijker. Motley kende deze achterafstraatjes duidelijk als zijn broekzak en hij leidde hen behendig door de stegen. Hij vond overal binnendoor weggetjes en wist de zwervende Pandesiaanse troepen te vermijden, die de andere dreiging waren. Maar Motley kon, ondanks zijn sluwheid, niet de draken vermijden. Hij leidde hen een andere steeg in, en ineens stond ook die in vuur en vlam. Ze hielden abrupt halt, hun gezichten brandend van de hitte, en trokken zich terug. Duncan, badend in het zweet, keek naar Motley, maar die kon hem deze keer geen troost bieden; Motley keek in paniek om zich heen. “Deze kant op!” riep Motley uiteindelijk. Hij draaide zich om en leidde hen door een ander zijstraatje, en ze doken onder een stenen welving door, vlak voor een draak de plek waar ze net nog hadden gestaan met een verse golf van vlammen in brand zette. Terwijl ze renden deed het Duncan pijn om deze geweldige stad, deze plek waar hij van had gehouden, deze plek die hij had verdedigd, verscheurd te zien. Hij kon het niet helpen; het voelde alsof Escalon nooit in haar oude glorie hersteld zou worden. Dat zijn thuisland voorgoed geru?neerd was. Er klonk een schreeuw. Duncan wierp een blik over zijn schouder en zag dat ze gespot waren door tientallen Pandesiaanse soldaten. Ze achtervolgden hen door de steeg en kwamen steeds dichterbij, en Duncan wist dat ze het niet tegen hen op konden nemen—en dat ze hen niet te snel af konden zijn. De uitgang naar de stad was nog steeds ver, en ze hadden geen tijd meer. Ineens kwam er luid kabaal—en toen Duncan opkeek zag hij een draak met zijn klauwen de klokkentoren van het kasteel trekken. “Kijk uit!” riep hij. Hij dook naar voren en duwde Aidan en de anderen uit de weg, net voordat de overblijfselen van de toren naast hen neer vielen. Een groot stuk steen kwam met een oorverdovende klap achter hem op de grond terecht en deed stof opwaaien. Aidan keek op naar zijn vader, schok en dankbaarheid in zijn ogen, en Duncan haalde genoegen uit het feit dat hij in elk geval het leven van zijn zoon had gered. Duncan hoorde een gesmoord geschreeuw. Hij draaide zich om en besefte dat het puin de achtervolgende soldaten in elk geval de weg had versperd. Ze renden door. Duncan had moeite om hen bij te benen. Hij was zwak, en de verwondingen die hij tijdens zijn gevangenschap had opgelopen kwelden hem; hij was nog steeds ondervoed, gekneusd en geslagen, en elke stap was een pijnlijke inspanning. Maar hij dwong zichzelf om door te gaan, al was het maar om zichzelf ervan te verzekeren dat zijn zoon en zijn vrienden het zouden overleven. Hij kon hen niet teleurstellen. Ze gingen een smalle bocht om en bereikten een splitsing. Ze hielden halt en keken naar Motley. “We moeten deze stad uit!” riep Cassandra naar Motley, duidelijk gefrustreerd. “En je weet niet eens waar je heen gaat!” Motley keek naar links, toen naar rechts, verbijsterd. “Er was altijd een bordeel in deze steeg,” zei hij terwijl hij naar rechts keek. “Die leidde de stad uit.” “Een bordeel?” repliceerde Cassandra. “Leuk gezelschap zoek je op.” “Het kan me niet schelen wat voor gezelschap je opzoekt,” voegde Anvin toe, “zolang het ons hier maar vandaan krijgt.” “Laten we maar hopen dat de ingang niet geblokkeerd is door het puin,” voegde Aidan toe. “Laten we gaan!” riep Duncan uit. Motley begon weer te rennen, snakkend naar adem. Hij sloeg af naar rechts. Ze volgden hem en vestigden hun hoop op Motley terwijl hij door de verlaten achterafstraatjes van de hoofdstad rende. Ze renden door de kronkelende straten tot ze uiteindelijk bij een lage stenen poort kwamen. Ze renden eronder door, en toen ze aan de andere kant uit kwamen, zag Duncan tot zijn opluchting dat het landschap zich opende. Tot zijn grote blijdschap zag hij in de verte de achterste poort van Andros, met daarachter de open vlaktes en de woestijn. Net voorbij de poort stonden tientallen Pandesiaanse paarden vastgebonden, duidelijk in de steek gelaten door hun dode berijders. Motley grijnsde. “Ik zei het toch,” zei hij. Duncan rende met de anderen, en voelde zichzelf langzaam weer de oude worden, overspoeld met een nieuwe golf van hoop—toen er ineens een schreeuw klonk die zich dwars door zijn ziel boorde. Hij hield abrupt halt en luisterde. “Wacht!” riep hij naar de anderen. Ze stopten en keken hem aan alsof hij gestoord was. Duncan stond daar, wachtend. Kon het waar zijn? Hij durfde te zweren dat hij de stem van zijn dochter had gehoord. Kyra. Had hij het zich ingebeeld? Natuurlijk, dat moest wel. Hoe kon zij nu hier zijn, in Andros? Ze was hier ver vandaan, aan de andere kant van Escalon, veilig en wel in de Toren van Ur. Toch kon hij zich er niet toe zetten om verder te gaan. Hij stond daar, verstijfd, wachtend—en toen hoorde hij het weer. De haren in zijn nek gingen recht overeind staan. Dit keer wist hij het zeker. Het was Kyra. “Kyra!” riep hij uit. Zijn ogen sperden zich open. Zonder na te denken keerde hij de anderen de rug toe en rende terug de brandende stad in. “Waar ga je heen!?” riep Motley hem na. “Kyra is hier!” riep hij terwijl hij rende. “En ze is in gevaar!” “Ben je gek geworden?” zei Motley, die hem inhaalde en hem bij zijn schouder greep. “Je rent een zekere dood tegemoet!” Maar Duncan was vastberaden. Hij duwde Motley’s hand van zich af en rende door. “Een zekere dood,” antwoordde hij, “zou ik ervaren als ik de dochter van wie ik hou in de steek zou laten.” Duncan rende in zijn eentje terug door de steeg, de dood tegemoet, de brandende stad in. Hij wist dat hij zou sterven. En het kon hem niet schelen. Zolang hij Kyra maar weer kon zien. Kyra, dacht hij. Wacht op me. HOOFDSTUK VIJF De Meest Heilige en Superieure Ra zat op zijn gouden troon in de hoofdstad, midden in Andros, en keek neer op de ruimte die gevuld was met zijn generaals, slaven en smekelingen. Hij wreef met zijn handpalmen over de armleuningen van de troon, brandend van ontevredenheid. Hij wist dat hij zich victorieus zou moeten voelen, verzadigd, na alles dat hij had bereikt. Tenslotte was Escalon de laatste bastion van vrijheid in de wereld geweest, de laatste plek in zijn rijk die niet geheel aan hem onderworpen was geweest, en gedurende de laatste paar dagen was hij erin geslaagd om zijn troepen door ??n van de grootste bezettingen aller tijden te leiden. Hij sloot zijn ogen en glimlachte. Hij koesterde de herinnering aan hoe ze ongehinderd de Zuidelijke Poort hadden overvallen, hoe ze alle steden in het zuidelijke deel van Escalon tot de grond toe hadden afgebrand, en hoe ze een spoor van verwoesting hadden achtergelaten dat vanaf het zuiden tot aan de hoofdstad in het noorden liep. Hij grijnsde. Dit land, dat eens zo mooi was geweest, was nu een massagraf. In het noorden was Escalon niet beter af. Zijn vloot was erin geslaagd om de grote stad van Ur te doen overstromen, en daar was nu niets meer van over dan een herinnering. Aan de oostelijke kust had zijn vloot alle havensteden langs de kust van de Zee van Tranen vernietigd, beginnend met Esephus. Er was geen centimeter van Escalon dat hij niet in zijn macht had. En wat nog het belangrijkste was, Escalons uitdagende commandant, de volksmenner die dit allemaal was begonnen, Duncan, zat in de kerker als Ra’s gevangene. Terwijl Ra door het raam naar buiten keek en de zon zag opkomen, raakte hij opgewonden van het idee dat het Duncan persoonlijk naar de galg zou begeleidden. Hij zou persoonlijk aan het touw trekken en toekijken hoe hij stierf. Hij glimlachte bij de gedachte. Vandaag zou een prachtige dag worden. Ra’s overwinning was op alle fronten compleet—en toch voelde hij zich nog steeds niet verzadigd. Ra zat daar en probeerde zijn ontevreden gevoel te begrijpen. Hij had alles dat hij wilde. Wat knaagde er aan hem? Ra had zich nog nooit in zijn leven verzadigd gevoeld, bij geen enkele van zijn campagnes. Er had altijd iets in hem gebrand, een verlangen naar meer. Zelfs nu kon hij het voelen. Wat kon hij nog meer doen om zijn verlangens te bevredigen? vroeg hij zich af. Om te zorgen dat zijn overwinning echt compleet voelde? Langzaam begon er zich een plannetje in zijn hoofd te vormen. Hij kon alle mannen, vrouwen en kinderen in Escalon vermoorden. Hij kon de vrouwen eerst verkrachten en de mannen martelen. Hij glimlachte breed. Ja, dat zou wel helpen. Hij kon nu zelfs al beginnen. Ra keek neer op zijn adviseurs, honderden van zijn beste mannen. Ze knielden voor hem, hun hoofden gebogen; geen van hen durfde oogcontact te maken. Ze staarden zonder geluid te maken naar de grond, zoals het hoorde. Tenslotte hadden ze het geluk in het gezelschap van een god te verkeren. Ra schraapte zijn keel. “Breng me onmiddellijk de tien mooiste vrouwen die er nog zijn in het land van Escalon,” beval hij. Zijn diepe stem bulderde door de kamer. E?n van zijn bedienden boog zijn hoofd, zo diep dat zijn voorhoofd de marmeren vloer raakte. “Ja, mijn heer!” zei hij, en hij draaide zich om en rende er vandoor. Maar voor de bediende de deur had bereikt sloeg die open en stormde er een andere bediende de kamer in. Hij rende als een krankzinnige naar Ra’s troon. Alle anderen in de ruimte snakten naar adem, verafschuwd door de belediging. Niemand waagde het ooit een kamer te betreden, laat staan Ra te benaderen, zonder een formele uitnodiging. Dit betekende een zekere dood. De bediende wierp zichzelf met zijn gezicht naar beneden op de grond, en Ra staarde vol walging op hem neer. “Dood hem,” beval hij. Onmiddellijk stormden een aantal van zijn soldaten naar voren en grepen de man vast. Ze sleurden hem mee, en hij schreeuwde: “Wacht, mijn geweldige Heer! Ik heb dringend nieuws—nieuws dat u onmiddellijk moet horen!” Ra liet de man meevoeren. Het nieuws kon hem niet schelen. De man bleef zich verzetten, tot hij uiteindelijk, toen de deur op het punt stond gesloten te worden, schreeuwde: “Duncan is ontsnapt!” Ra schrok en hief abrupt zijn rechterhand. Zijn mannen stopten en hielden de boodschapper bij de deur vast. Ra probeerde het nieuws te verwerken. Hij ging staan en haalde diep adem. Hij ging de ivoren treden af en schreed door de kamer, zijn gouden laarzen echo?nd door de ruimte. Met elke stap kon Ra de woede in zich voelen stijgen. De spanning was te snijden toen hij uiteindelijk halt hield voor de boodschapper. “Vertel het me nog eens,” beval Ra in zijn duistere, onheilspellende stem. De boodschapper trilde van angst. “Het spijt me heel erg, mijn grote en heilige Opperste Heer,” zei hij met een bevende stem, “maar Duncan is gevlucht. Iemand heeft hem uit de kerker bevrijd. Onze mannen achtervolgen hem momenteel door de hoofdstad!” Ra voelde zijn gezicht warm worden. Het vuur brandde in hem. Hij balde zijn vuisten. Hij zou het niet toelaten. Hij zou niet toelaten dat hij van zijn laatste stukje bevrediging werd beroofd. “Bedankt voor het brengen van dit nieuws,” zei Ra. Ra glimlachte, en eventjes leek de boodschapper te ontspannen, en verscheen er een glimlach op zijn gezicht. Ra beloonde hem. Hij deed een stap naar voren en legde langzaam zijn handen rond de nek van de man. Toen begon hij te knijpen. De ogen van de man puilden uit hun kassen en hij reikte omhoog en greep Ra’s polsen—maar hij was niet in staat om zijn handen los te trekken. Ra wist dat dat hem niet zou lukken. Tenslotte was hij slechts een man, en Ra was de geweldige en heilige Ra, de Man Die Ooit Een God Was. De man zakte op de grond in elkaar, dood. Maar het gaf Ra nauwelijks bevrediging. “Mannen!” bulderde Ra. Zijn commandanten gingen in formatie staan en keken hem angstig aan. “Blokkeer elke uitgang van de stad! Zet elke soldaat die we hebben in om die Duncan te vinden. En als je dan toch bezig bent, dood alle mannen, vrouwen en kinderen in Andros. GA!” “Jawel, Opperste Heer!” antwoordden de mannen in koor. Ze stormden de kamer uit, struikelend over elkaar, en haastten zich om hun meester te gehoorzamen. Ra draaide zich om, ziedend van woede, en haalde diep adem. Hij liep door de nu lege kamer en ging een breed balkon op, dat uitzicht bood over de stad. Ra stapte naar buiten en voelde de frisse lucht op zijn huid terwijl hij de chaotische stad observeerde. Zijn soldaten, zag hij tot zijn genoegen, hadden het grootste gedeelte van de stad bezet. Hij vroeg zich af waar Duncan kon zijn. Hij had bewondering voor hem, dat moest hij toegeven; misschien herkende hij zelfs iets van zichzelf in hem. En toch zou Duncan moeten leren wat de gevolgen waren wanneer je de geweldige Ra boos maakte. Hij zou leren om de dood op gracieuze wijze te accepteren. Hij zou leren zich te onderwerpen, net als de rest van de wereld. Er rees geschreeuw op, en Ra keek naar beneden en zag zijn mannen hun zwaarden en speren trekken en nietsvermoedende mannen en vrouwen en kinderen in de rug steken. Bloed stroomde door de straten. Ra zuchtte tevreden. Al deze Escaloniten zouden het leren. Waar hij ook heen ging, het was overal hetzelfde, in elk land dat hij veroverde. Ze zouden boeten voor de zondes van hun commandant. Het geluid van de schreeuwende mensen werd ineens overstemd door een ander geluid dat Ra uit zijn mijmering deed opschrikken. Hij kon niet begrijpen wat het was, of waarom het hem zo verontrustte. Het was een laag, diep gerommel, als onweer. Net toen hij zich begon af te vragen of hij het wel echt had gehoord hoorde hij het weer. Het was luider nu, en hij besefte dat het niet van beneden kwam—maar uit de lucht. Ra keek op en tuurde verbijsterd naar de wolken. Hij hoorde het weer, en toen nog eens, en hij wist dat het geen onweer was. Het was iets veel onheilspellenders. Terwijl hij de rollende, grijze wolken observeerde, zag Ra ineens iets dat hij nooit meer zou vergeten. Hij knipperde met zijn ogen en wist zeker dat hij het zich had ingebeeld. Maar hoe vaak hij ook weg keek, het beeld ging niet weg. Draken. Een hele zwerm. Ze kwamen recht op Escalon af, met uitgestrekte klauwen en geheven vleugels, en spuwden vuur. En ze vlogen recht op hem af. Voor hij het kon verwerken werden honderden van zijn soldaten verrast door de vlammen. Anderen schreeuwden het uit terwijl de draken hen aan stukken scheurden. Terwijl hij daar stond, verdoofd door paniek en ongeloof, zag hij hoe een enorme draak zijn zinnen op hem zette. Hij strekte zijn klauwen en dook recht op het balkon af. Een moment later beukte de draak dwars door het balkon, en miste Ra op een haartje. Ra voelde de stenen onder zijn voeten wegzakken. Een seconde later voelde hij hoe hij viel. Hij maaide schreeuwend met zijn armen terwijl hij op de grond af stortte. Hij had gedacht dat hij onaanraakbaar was, groter dan hen allemaal. Maar de dood had hem uiteindelijk toch gevonden. HOOFDSTUK ZES Kyle zwaaide met zijn staf en gaf alles dat hij had, wankelend van de uitputting. Hij vocht tegen de Pandesiaanse soldaten en de trollen die van alle kanten op hem afkwamen. Hij haalde links en rechts mannen en trollen onderuit, hun zwaarden en hellebaarden kletterend tegen zijn staf. De vonken spatten alle kant op. Hij hield zich staande, maar hij voelde de pijn diep in zijn schouders. Hij vocht al uren en was nu aan alle kanten omsingeld. Hij wist dat het er niet goed uitzag voor hem. Eerst hadden de Pandesianen en de trollen tegen elkaar gevochten, waardoor hij vrij was geweest om te vechten tegen wie hij wilde. Maar toen ze hadden gezien hoe Kyle iedereen om zich heen uitschakelde, hadden ze beseft dat het voor hun eigen bestwil was om hun krachten te bundelen en het samen tegen hem op te nemen. De Pandesianen en de trollen waren gestopt met elkaar proberen te doden, en hadden hun zinnen op hem gezet. Terwijl Kyle uithaalde en drie trollen naar achteren deed vliegen, slaagde een Pandesiaan erin om achter hem langs te glippen en Kyle in zijn buik te raken met zijn zwaard. Kyle schreeuwde het uit en wankelde van de pijn. Hij draaide om zijn as om het ergste te vermijden, maar hij bloedde wel. Voor hij kon pareren beukte een trol Kyle tegen zijn schouder met een knuppel, waardoor Kyle’s staf uit zijn hand vloog en hij op handen en knie?n terecht kwam. De pijn schoot door zijn schouder terwijl hij probeerde op adem te komen. Voor hij zichzelf weer kon herstellen stormde er een andere trol naar voren die hem in zijn gezicht trapte, waardoor hij plat op zijn rug terecht kwam. Een Pandesiaan stapte naar voren met een lange speer, hief hem met beide handen, en bracht hem op Kyle’s hoofd af. Kyle, die nog niet klaar was om te sterven, rolde uit de weg en de speer boorde zich in de grond, slechts centimeters van zijn gezicht verwijderd. Hij rolde door en kwam weer overeind. Terwijl twee andere trollen aanvielen greep hij een zwaard van de grond, draaide om zijn as en stak hen allebei neer. Er kwamen nog meer trollen dichterbij, en greep Kyle snel naar zijn staf en schakelde hen allemaal uit. Hij vocht als een dier dat in het nauw gedreven was. Hij stond daar, hijgend. Het bloed gutste uit zijn lip. Ondertussen vormden zijn tegenstanders een dikke cirkel om hem heen. Ze kwamen steeds dichterbij en hadden bloed in hun ogen. De pijn in zijn buik en schouder was ondraaglijk. Kyle probeerde het te negeren en deed zijn best zich te concentreren. Hij wist dat de dood onvermijdelijk was, en het enige dat hem troost bood was het feit dat hij Kyra had kunnen redden. Dat was het allemaal waard, en hij was bereid om de prijs te betalen. Hij wierp een blik op de horizon en was blij dat ze hier vandaan was gekomen op de rug van Andor. Hij bad dat ze veilig was. Kyle had urenlang geweldig gevochten, in zijn eentje tegen deze legers, en hij had duizenden soldaten gedood. Maar nu, wist hij, was hij te zwak om door te gaan. Ze waren simpelweg met teveel, en er leken er steeds meer bij te komen. Hij bevond zich midden in een oorlog. De trollen spoelden vanuit het noorden over het land, terwijl de Pandesianen vanuit het zuiden kwamen, en hij kon niet langer tegen beide legers vechten. Kyle voelde een plotselinge pijn in zijn ribben toen een trol hem van achteren bestormde en hem met de schacht van zijn bijl tegen zijn rug beukte. Kyle zwaaide rond met zijn staf en sloeg de trol in zijn keel, waardoor hij neerging—maar op hetzelfde moment sloegen twee Pandesiaanse soldaten hem met hun schilden. De pijn in zijn hoofd overweldigde hem en Kyle viel op de grond. Deze keer, wist hij, voorgoed. Hij was te zwak om weer op te staan. Kyle sloot zijn ogen en er schoten flarden van zijn leven door zijn hoofd. Hij zag de Wachters, de mensen waar hij eeuwenlang mee had gediend, alle mensen die hij had gekend en lief had gehad. En hij zag Kyra. Het enige waar hij spijt van had was dat hij haar niet meer zou zien voor hij stierf. Kyle keek op en zag drie afgrijselijke trollen naar voren stappen, die hun hellebaarden hieven. Dit was het dan. Terwijl ze hun hellebaarden omlaag brachten, werd alles ineens haarscherp. Hij kon het geluid van de wind horen; hij rook de frisse, koele lucht. Voor het eerst in eeuwen voelde hij zich echt levend. Hij vroeg zich af waarom hij nooit echt het leven had kunnen waarderen tot hij bijna dood was. Terwijl Kyle zijn ogen sloot en zich schrap zette voor de omhelzing van de dood, werd de lucht ineens doorboord door een luid gebrul. Hij schrok op. Hij knipperde met zijn ogen en zag iets uit de wolken verschijnen. Eerst dacht Kyle dat het engelen waren die zijn dode lichamen kwamen meenemen. Maar toen zag hij dat de trollen ook verstijfden en naar de lucht staarden—en Kyle wist dat het echt was. Het was iets anders. En toen ving hij een glimp op van wat het was. Zijn hart sloeg een slag over. Draken. Een zwerm draken dook ziedend van woede naar beneden en spuwde vuur. Ze daalden snel af, hun klauwen uitgestrekt, en lieten zonder waarschuwing hun vlammen naar beneden rollen. Ze doodden honderden soldaten tegelijk. Er rolde een golf van vuur naar beneden, en binnen enkele seconden waren de trollen die over Kyle heen gebogen stonden verkoold. Kyle, die de vlammen zag aankomen, greep een enorm koperen schild van de grond en krulde zich op in een bal. De hitte was intens en verbrandde bijna zijn handen, maar hij bleef volhouden. De dode trollen en soldaten belandden boven op hem en hun wapenrustingen vormden een extra schild tegen de volgende golf van vlammen, die nog krachtiger was dan de eerste. Ironisch gezien redden deze trollen en Pandesianen hem nu van de dood. Hij hield vol, zwetend, nauwelijks in staat om de hitte te verdragen. De draken bleven vuur spuwen. Hij bad met alles dat hij had dat hij niet levend zou verbranden, en toen verloor hij het bewustzijn. HOOFDSTUK ZEVEN Vesuvius stond bij de rand van de klif, naast de Toren van Kos, en staarde neer op de kolkende golven van de Zee van Verdriet. Er rees nog steeds stoom op van de plek waar het Zwaard van Vlammen was gezonken—en hij grijnsde breed. Het was hem gelukt. Het Zwaard van Vlammen was niet meer. Hij had de Toren van Kos, of liever gezegd Escalon, van haar meest kostbare artefact beroofd. Hij had voor eens en altijd de Vlammen uitgeschakeld. Vesuvius straalde, onbezonnen van opwinding. Zijn handpalm brandde nog doordat hij het brandende Zwaard van Vlammen had vastgegrepen, en toen hij keek zag hij dat het insigne in zijn huid gebrandmerkt was. Hij liet zijn vinger over zijn verse littekens glijden, wetend dat ze daar altijd zouden blijven zitten, als teken van zijn succes. De pijn was verblindend, maar hij dwong zichzelf er niet aan te denken. Sterker nog, hij leerde zichzelf van de pijn te genieten. Na al die eeuwen zouden zijn mensen eindelijk krijgen wat hen toekwam. Ze zouden niet langer verbannen zijn tot Marda, tot het meest noordelijke gebied van het rijk, tot het onvruchtbare land. Nu zouden ze wraak nemen voor het feit dat ze achter een muur van vlammen in quarantaine waren gehouden. Ze zouden Escalon overspoelen en het aan stukken scheuren. Zijn hart maakte een sprongetje, opgewonden bij de gedachte. Hij kon niet wachten om terug te gaan over de Duivelsvinger, terug naar het vasteland, en zijn mensen midden in Escalon te ontmoeten. De hele natie van trollen zou convergeren bij Andros, en samen zouden ze Escalon voorgoed vernietigen. Het zou het nieuwe thuisland van de trollen worden. Maar terwijl Vesuvius daar stond en neerkeek op de golven, naar de plek waar het zwaard was gezonken, knaagde er iets aan hem. Hij keek op naar de horizon en bestudeerde de zwarte wateren van de Baai des Doods. Er was daar iets dat zijn genoegen teniet deed. In de verte zag hij een klein schip met witte zeilen. Het zeilde naar het westen, weg van de Duivelsvinger. Terwijl hij het zag, wist hij dat er iets mis was. Vesuvius draaide zich om en keek op naar de Toren. Hij was leeg geweest. De deuren waren open geweest. Het Zwaard had daar gewoon gelegen, wachtend. Degenen die het hadden bewaakt hadden het achter gelaten. Het was allemaal te makkelijk geweest. Waarom? Vesuvius wist dat de huurling Merk achter het Zwaard aan had gezeten; hij had hem over de hele Duivelsvinger achtervolgd. Waarom had hij het dan achter gelaten? Waarom was hij hier vandaan gezeild, over de Baai des Doods? Wie was die vrouw die hem vergezelde? Had zij deze toren bewaakt? Wat voor geheimen hield ze achter? En waar gingen ze heen? Vesuvius keek neer op het stoom dat van de zee omhoog rees, en toen weer naar de horizon. Zijn bloed brandde in zijn aderen. Hij kon het niet helpen; hij had het gevoel dat hij misleid was. Dat hem een complete overwinning ontnomen was. Hoe langer Vesuvius erover nadacht, hoe sterker zijn gevoel werd dat er iets mis was. Het was allemaal te makkelijk. Hij bestudeerde de gewelddadige zee onder zich, de golven die tegen de rotsen aan sloegen, het stoom, en hij besefte dat hij nooit de waarheid zou kennen. Hij zou nooit weten of het Zwaard van Vlammen echt naar de bodem was gezonken. Of hij iets over het hoofd had gezien. Of dat zelfs maar het juiste zwaard was geweest. Of de Vlammen ook echt uitgeschakeld zouden blijven. Vesuvius, die brandde van verontwaardiging, wist wat hij moest doen: hij moest hen achtervolgen. Anders zou hij nooit achter de waarheid komen. Was er ergens een andere geheime toren? Een ander zwaard? Zelfs als dat niet het geval was, zelfs als hij alles had bereikt dat hij moest bereiken, Vesuvius stond erom bekend om geen levende slachtoffers achter te laten. Nooit. Hij achtervolgde iedereen tot zijn dood, en het zat hem niet lekker om die twee te zien ontsnappen. Hij wist dat hij hen niet zomaar kon laten gaan. Vesuvius keek neer op de tientallen schepen die bij de kust lagen vastgebonden. Ze waren verlaten, wild schommelend in de golven, alsof ze op hem wachtten. En hij kwam tot een besluit. “Naar de schepen!” beval hij zijn leger van trollen. Zijn trollen haastten zich naar de rotsachtige kust en gingen aan boord van de schepen. Vesuvius volgde en klom aan boord van het laatste schip. Hij draaide zich om, hief zijn hellebaard en hakte het touw door. Een moment later waren ze op weg, alle trollen met hem, samengepakt op de schepen, en zetten ze koers op de legendarische Baai des Doods. Ergens aan de horizon zeilden Merk en dat meisje. En Vesuvius zou niet stoppen tot ze allebei dood waren. HOOFDSTUK ACHT Merk greep de reling vast terwijl hij aan de boeg van het kleine schip stond, de dochter van de voormalige Koning Tarnis naast hem. Ze waren beiden verloren in hun eigen gedachten terwijl ze over de ruwe wateren van de Baai des Doods voeren. Merk staarde naar de zwarte wateren, en hij verwonderde zich over de vrouw die naast hem stond. Het mysterie dat haar omgaf was alleen maar groter geworden sinds ze de Toren van Kos hadden verlaten en waren vertrokken, op weg naar een mysterieuze plek. Zijn hoofd zat vol vragen. Tarnis’ dochter. Merk kon het nauwelijks geloven. Wat had ze daar al die tijd gedaan, aan het einde van de Duivelsvinger, opgesloten in de Toren van Kos? Had ze zich verborgen? Was ze verbannen? Werd ze beschermd? Tegen wie? Merk voelde dat ze, met haar doorzichtige ogen, haar veel te bleke huid en onverstoorbare kalmte, van een ander ras was. Maar als dat echt zo was, wie was haar moeder dan? Waarom was ze alleen gelaten om het Zwaard van Vlammen en de Toren van Kos te bewaken? Waar waren al haar mensen heen gegaan? En de meest dringende vraag van allemaal, waar bracht ze hen nu heen? Met ??n hand op het roer stuurde ze het schip dieper de baai in, op weg naar een bestemming aan de horizon waar Merk zich alleen maar over kon verwonderen. “Je hebt me nog steeds niet vertelt waar we heen gaan,” zei hij. Hij moest zijn stem verheffen om boven de wind uit te komen. Er volgde een lange stilte, zo lang dat hij niet zeker wist of ze wel zou antwoorden. “Vertel me dan in ieder geval je naam,” voegde hij toe, beseffend dat ze die nooit had genoemd. “Lorna,” antwoordde ze. Lorna. Hij vond het een mooie naam. “De Drie Dolken,” voegde ze toe terwijl ze zich naar hem omdraaide. “Dat is waar we heen gaan.” Merk fronste. “De Drie Dolken?” vroeg hij verrast. Ze bleef voor zich uit staren. Merk was verbijsterd door het nieuws. De Drie Dolken waren de meest afgelegen eilanden in heel Escalon, diep in de Baai des Doods gelegen. Hij kende niemand die er ooit heen was gereisd. Knossos, het legendarische fort, lag op het laatste eiland, en volgens de legende was dat het thuis van de meest woeste krijgers van Escalon. Het waren mannen die op een desolaat eiland leefden, in het meest gevaarlijke water dat er was. De geruchten gingen dat deze mannen net zo ruw waren als de zee die hen omgaf. Merk had er nog nooit ??n ontmoet. Niemand eigenlijk. Ze waren meer een legende. “Hebben je Wachters zich daar teruggetrokken?” vroeg hij. Lorna knikte. “Ze wachten op ons,” zei ze. Merk wierp een blik over zijn schouder. Hij wilde nog een laatste blik op de Toren van Kos werpen, maar zijn hart sloeg een slag over bij wat hij zag: daar, aan de horizon, voeren tientallen schepen, hun zeilen gehesen. Ze werden achtervolgd. “We hebben gezelschap,” zei hij. Tot zijn verrassing draaide Lorna zich niet eens om. Ze knikte alleen. “Ze zullen ons tot het einde van de wereld achtervolgen,” zei ze kalm. Merk begreep het niet. “Ondanks het feit dat ze het Zwaard van Vlammen in hun bezit hebben?” “Het Zwaard was nooit hun doel,” corrigeerde ze. “Het was verwoesting. De verwoesting van ons allemaal.” “En als ze ons inhalen?” vroeg Merk. “We kunnen het niet in ons eentje tegen een leger van trollen opnemen. En een klein eiland van krijgers kan dat ook niet, hoe sterk ze ook zijn.” Ze knikte, nog steeds onaangedaan. “We zouden inderdaad kunnen sterven,” antwoordde ze. “Maar dat zal dan gebeuren in het gezelschap van de andere Wachters, terwijl we vechten voor hetgeen waarvan we weten dat het juist is. Er zijn teveel geheimen om te bewaken.” “Geheimen?” vroeg hij. Maar ze zweeg en bleef naar het water staren. Hij stond op het punt om haar meer te vragen toen een plotselinge windvlaag de boot bijna deed omslaan. Merk viel op zijn buik, klapte tegen de zijkant van de romp en gleed over de rand. Hij greep zich vast aan de reling terwijl zijn benen in het water zonken, water dat zo ijskoud was dat hij dacht dat hij dood zou vriezen. Hij hield zich met ??n hand vast, grotendeels onder water, en toen hij over zijn schouder keek zag hij een groep rode haaien dichterbij komen. Hij voelde een afschuwelijke pijn terwijl tanden zich in zijn kuit vastbeten, en hij besefte dat het bloed dat hij in het water zag dat van hem was. Een moment later stapte Lorna naar voren en raakte het water met haar staf; op dat moment verspreidde zich een wit licht over het oppervlak, en de haaien gingen uit elkaar. In dezelfde beweging greep ze zijn hand en trok ze hem omhoog. Terwijl de wind weer ging liggen herstelde het schip zich. Merk zat op het dek, doorweekt, ijskoud, hijgend. Hij had een afschuwelijke pijn in zijn kuit. Lorna bekeek zijn wond, scheurde een stuk stof van haar shirt en bond het om zijn been om het bloeden te stelpen. “Je hebt mijn leven gered,” zei hij dankbaar. “Er zaten tientallen van die dingen in het water. Ze zouden me gedood hebben.” Ze keek hem aan met haar grote, hypnotiserende lichtblauwe ogen. “Die wezens zijn nog het minst van je zorgen hier,” zei ze. Ze zeilden zwijgend verder. Merk kwam langzaam overeind, en hield deze keer beide handen op de reling. Hij keek de horizon, maar zag geen teken van de Drie Dolken. Hij keek naar beneden en bestudeerde de wateren van de Baai des Doods met een nieuw respect. Hij keek beter en zag zwermen van kleine rode haaien onder het wateroppervlak, nauwelijks zichtbaar, grotendeels verborgen door de golven. Hij wist nu dat het water betreden de dood betekende—en hij vroeg zich af wat voor andere wezens zich in het water schuilhielden. De stilte werd alleen verstoord door het huilen van de wind, en nadat er weer uren voorbij waren gegaan, had Merk behoefte aan praten. “Wat je deed met die staf,” zei Merk tegen Lorna. “Ik heb nog nooit zoiets gezien.” Lorna bleef uitdrukkingsloos naar de horizon staren. “Vertel me over jezelf,” drong hij aan. Ze wierp hem een blik toe en keek toen weer naar de horizon. “Wat wil je weten?” vroeg ze. “Wat dan ook,” antwoordde hij. “Alles.” Ze zweeg een lange tijd, en zei toen: “Jij eerst.” Merk staarde haar verrast aan. “Ik?” vroeg hij. “Wat wil je weten?” “Vertel me over je leven,” zei ze. “Wat je ook maar wil vertellen.” Merk haalde diep adem en staarde naar de horizon. Zijn leven was het enige waar hij niet over wilde praten. Maar hij realiseerde zich dat ze nog een lange reis voor de boeg hadden, en zuchtte. Hij wist dat hij vroeger of later de confrontatie met zichzelf aan moest gaan, ook al was hij er niet trots op. “Ik ben het grootste deel van mijn leven een huurling geweest,” zei hij langzaam. Zijn stem klonk ernstig, spijtig, gevuld met zelfhaat. “Ik ben er niet trots op. Maar ik was de beste in wat ik deed. Ik werd gevraagd door koningen en koninginnen. Niemand kon aan mijn vaardigheden tippen.” Er viel een lange stilte. Merk zat gevangen in de herinneringen van een leven waar hij spijt van had, herinneringen die hij liever niet naar boven haalde. “En nu?” vroeg ze zachtjes. Merk was dankbaar dat hij geen oordeel in haar stem hoorde, zoals bij anderen meestal wel het geval was. Hij zuchtte. “Nu,” zei hij, “is dat niet meer wat ik doe. Het is niet meer wie ik ben. Ik heb geweld afgezworen. Om een doel te dienen. Maar hoe hard ik het ook probeer, ik lijk er niet aan te kunnen ontsnappen. Geweld lijkt me altijd te vinden. Het lijkt of er altijd een ander doel is.” “En wat is jouw doel?” vroeg ze. Hij dacht erover na. “In de eerste instantie was het mijn doel om een Wachter te worden,” antwoordde hij. “Om mezelf te wijden aan het bewaken van de Toren van Ur en het beschermen van het Zwaard van Vlammen. Toen Ur viel werd het mijn doel om de Toren van Kos te bereiken en het zwaard te redden.” Hij zuchtte. “En nu zeilen we door de Baai des Doods. Het Zwaard is weg, we worden achtervolgd door trollen, en we gaan naar een dorre keten van eilanden,” antwoordde Lorna met een glimlach. Merk fronste, niet geamuseerd. “Ik ben mijn doel verloren,” zei hij. “Ik ben mijn levensdoel verloren. Ik ken mezelf niet meer. Ik heb geen richting.” Lorna knikte. “Dat is een goede plek om te zijn,” zei ze. “Een plek van onzekerheid is ook een plek van mogelijkheden.” Merk bekeek haar verwonderd. Hij was geraakt door haar gebrek aan veroordeling. Een ander die zijn verhaal had gehoord zou hem ten schande hebben gemaakt. “Je veroordeeld me niet,” observeerde hij geschokt, “voor wie ik ben.” Lorna staarde hem aan, haar ogen zo intens dat het voelde alsof hij naar de maan staarde. “Dat is wie je was,” corrigeerde ze. “Niet wie je nu bent. Hoe kan ik je veroordelen voor wie je vroeger was? Ik beoordeel alleen de man die nu voor me staat.” Merk voelde zich hersteld door haar antwoord. “En wie ben ik nu?” vroeg hij. Hij wilde zo graag het antwoord weten waar hij zelf over twijfelde. Ze staarde hem aan. “Ik zie een uitstekende krijger,” antwoordde ze. “Een onzelfzuchtige man. Een man die anderen wil helpen. En een man vol verlangen. Ik zie een man die verdwaald is. Een man die zichzelf nooit heeft gekend.” Merk dacht na over haar woorden, en ze raakten hem diep. Het voelde dat het allemaal waar was. Te waar. Er viel een lange stilte tussen hen terwijl hun kleine schip op en neer deinde in het water en langzaam naar het westen voer. Merk keek achterom en zag de vloot van de trollen nog steeds aan de horizon, gelukkig nog op een goede afstand bij hen vandaan. “En jij?” vroeg hij uiteindelijk. “Je bent Tarnis’ dochter, nietwaar?” Ze speurde met glimmende ogen de horizon af en knikte. “Ja,” antwoordde ze. Merk was stomverbaasd. “Waarom ben je dan hier?” vroeg hij. Ze zuchtte. “Ik heb hier verborgen gezeten sinds ik een jong meisje was.” “Maar waarom?” drong hij aan. Ze haalde haar schouders op. “Ik denk dat het te gevaarlijk was om me in de hoofdstad te houden. Mensen mochten niet weten dat ik de onrechtmatige dochter van de Koning was. Het was hier veiliger.” “Hier veiliger?” vroeg hij. “Aan het einde van de wereld?” “Ik had een geheim te bewaken,” legde ze uit. “Nog belangrijker dan het koninkrijk van Escalon.” Zijn hart bonsde terwijl hij zich afvroeg wat het kon zijn. “Wil je het me vertellen?” vroeg hij. Maar Lorna draaide zich langzaam om en wees naar voren. Merk volgde haar blik. Daar, aan de horizon, scheen de zon neer op drie troosteloze eilanden die uit de zee omhoog resen, de laatste een fort van massief steen. Het was de meest desolate en mooiste plek die Merk ooit had gezien. Een plek die afgelegen genoeg was om alle geheimen van magie en macht te bewaren. “Welkom,” zei Lorna, “op Knossos.” HOOFDSTUK NEGEN Duncan rende, hinkend door de zijn in zijn enkels en polsen, door de straten van Andros. Hij probeerde de pijn te negeren, aangespoord door adrenaline. Hij kon maar aan ??n ding denken: Kyra redden. Haar schreeuw om hulp galmde door zijn geest, zijn ziel, en deed hem zijn verwondingen vergeten. Hij sprintte zwetend door de straten, in de richting van het geluid. Duncan baande zich een weg door de smalle steegjes van Andros, wetend dat Kyra zich vlak achter die dikke stenen muren moest bevinden. Overal om hem heen doken de draken naar beneden en zetten de straten in vuur en vlam. Er kwam een enorme hitte van de muren af, zo heet dat Duncan het vanaf een afstand kon voelen. Hij hoopt en bad dat ze niet naar deze steeg zouden afdalen—anders was hij er geweest. Ondanks de pijn stopte Duncan niet. Hij draaide zich ook niet om. Dat kon hij niet. Gedreven door het instinct van een vader, kon hij fysiek nergens anders heen dan in de richting van het geluid van zijn dochter. Hij bedacht dat hij zijn dood tegemoet rende, dat hij zijn kansen op ontsnapping verloor, maar het deed hem niet vertragen. Zijn dochter was in gevaar, en dat was het enige dat er nu toe deed. “NEE!” klonk het. De haren in Duncans nek gingen recht overeind staan. Daar was het weer, haar schreeuw, en zijn hart sloeg een slag over. Hij rende sneller en gaf alles dat hij had. Eindelijk, toen hij weer een bocht om rende, kwam hij uit bij een lage stenen poort, en de open lucht strekte zich boven hem uit. Duncan bevond zich aan de rand van een open binnenplaats, en was verbijsterd door wat hij voor zich zag. De andere kant van de binnenplaats stond in vuur en vlam terwijl de draken er boven cirkelden en vuur naar beneden spuwden. En onder een stenen richel, nauwelijks beschermd tegen het vuur, zat zijn dochter. Kyra. Daar was ze, in vlees en bloed, levend. Wat hem nog meer schokte was de baby draak die naast haar lag. Duncan staarde ernaar, verward. Eerst was hij in de veronderstelling dat Kyra probeerde een draak te doden die uit de lucht was gevallen. Maar toen zag hij dat de draak vast zat onder een rots. Verward zag hij hoe Kyra de rots in beweging probeerde te krijgen. Wat probeerde ze te doen? vroeg hij zich af. Een draak te bevrijden? Waarom? “Kyra!” schreeuwde hij. Duncan sprintte over de open binnenplaats tussen de vlammen door, ontweek de staart van een draak, en rende tot hij eindelijk zijn dochter bereikte. Kyra keek op, schok in haar ogen. En toen vreugde. “Vader!” riep ze. Ze vloog in zijn armen, en Duncan omhelsde haar terwijl ze hem knuffelde. Terwijl hij haar in zijn armen hield voelde hij zich als herboren, alsof hij een deel van zichzelf had teruggevonden. Tranen van vreugde rolden over zijn wangen. Hij kon nauwelijks geloven dat Kyra echt hier was, en dat ze nog leefde. Ze drukte hem stevig tegen zich aan en hij haar, en terwijl hij haar voelde trillen in zijn armen was hij opgelucht dat ze niet gewond was. Toen duwde hij haar naar achteren, draaide zich om naar de draak en trok zijn zwaard. Hij stond op het punt de kop van de draak af te hakken om zijn dochter te beschermen. “Nee!” gilde Kyra. Duncan was verbijsterd toen ze naar voren stormde en zijn pols vastpakte, met een verrassend sterke grip, en hem tegenhield. Dit was niet de zachtmoedige dochter die hij in Volis had achtergelaten; ze was nu een krijger. Duncan staarde haar stomverbaasd aan. “Doe hem geen pijn,” zei ze. Haar stem was zelfverzekerd. Het was de stem van een krijger. “Theon is mijn vriend.” Duncan keek haar verbijsterd aan. “Je vriend?” vroeg hij. “Een draak?” “Alsjeblieft, Vader,” zei ze, “er is geen tijd om het uit te leggen. Help ons. Hij zit vast. Ik krijg deze rots er niet in mijn eentje af.” Hoe geschokt Duncan ook was, hij vertrouwde haar. Hij deed zijn zwaard terug in de schede, liep naar haar toe en begon met al zijn kracht tegen de rots te duwen. Maar hoe hard hij ook zijn best deed, er kwam nauwelijks beweging in. “Hij is te zwaar,” zei hij. “Het lukt me niet. Het spijt me.” Ineens hoorde hij het geratel van wapenrustingen achter zich. Duncan draaide zich om en was dolblij toen hij Aidan, Anvin, Cassandra en White naar hen toe zag stormen. Ze waren voor hem teruggekomen, en hadden wederom hun levens geriskeerd. Zonder te aarzelen renden ze naar de rots en begonnen te duwen. Er kwam beweging in, maar ze kregen hem nog steeds niet van de draak af. Er klonk een hijgend geluid, en toen Duncan zich omdraaide zag hij Motley, die zich haastte om de anderen bij te houden. Hij was buiten adem. Hij voegde zich bij hen en zette zijn gewicht tegen de rots—en deze keer begon hij echt te rollen. Motley, de acteur, de veel te zware dwaas, degene waar ze het minst van hadden verwacht, maakte uiteindelijk het verschil. Met een laatste inspanning belandde de rots met een klap op de grond. Er rees een stofwolk op, en de draak was vrij. Theon sprong overeind en krijste. Hij kromde zijn rug en strekte zijn klauwen uit. Woedend keek hij op naar de lucht. Een grote paarse draak had hen in het oog gekregen en dook recht op hen af. Zonder te aarzelen sprong Theon in de lucht, opende zijn kaken en vloog recht omhoog. Hij beet zich vast in de zachte slagader van de nietsvermoedende draak. Theon klemde met al zijn macht zijn kaken op elkaar. De grote draak krijste van woede, overrompeld. Hij had dit duidelijk niet verwacht van een baby draak. De twee klapten tegen een stenen muur aan de andere kant van de binnenplaats aan. Duncan en de anderen wisselden geschrokken blikken uit terwijl Theon met de draak worstelde. Hij weigerde de grote draak los te laten en pinde hem tegen de grond. Theon, woest, kronkelde en gromde en liet niet los tot de veel grotere draak eindelijk slap werd. Even hadden ze een verademing. “Kyra!” riep Aidan uit. Kyra keek naar beneden en zag haar kleine broertje, en Duncan keek vol vreugde toe terwijl Aidan in Kyra’s armen rende. Ze omhelsde hem terwijl White op sprong en Kyra’s handen likte, duidelijk dolblij. “Mijn broeder,” dweepte Kyra, haar ogen gevuld met tranen. “Je leeft nog.” Duncan kon de opluchting in haar stem horen. Ineens betrok Aidans gezicht. “Brandon en Braxton zijn dood,” vertelde hij tegen Kyra. Kyra werd bleek. Ze draaide zich om en keek Duncan aan, en hij knikte somber ter bevestiging. Ineens vloog Theon omhoog en landde voor hen. Hij klapperde met zijn vleugels en gebaarde naar Kyra dat ze op zijn rug moest klimmen. Duncan hoorde het gebrul boven hen, en toen hij op keek zag hij de draken cirkelen, klaar om te duiken. Vol ontzag keek Duncan toe hoe Kyra op Theons rug klom. Daar zat ze, boven op een draak, sterk, trots, met de kalmte van een grote krijger. Het kleine meisje dat hij ooit had gekend bestond niet meer; ze was vervangen door een trotse krijger, een vrouw die legioenen kon leiden. Hij had zich nog nooit zo trots gevoeld als op deze dag. “We hebben geen tijd. Kom met me mee,” zei ze tegen hen. “Jullie allemaal. Kom mee.” Ze keken elkaar verrast aan, en Duncan voelde een knoop in zijn maag bij de gedachte aan het berijden van een draak, zeker toen de draak naar hem gromde. “Opschieten!” zei ze. Duncan, die de zwerm draken naar beneden zag vliegen en wist dat ze weinig keus hadden, kwam in actie. Hij haastte zich met Aidan, Anvin, Motley, Cassandra, Septin en White naar de draak toe en ze sprongen allemaal op zijn rug. Duncan greep de zware, eeuwenoude schubben vast en verwonderde zich over het feit dat hij echt op de rug van een draak zat. Het was als een droom. Terwijl de draak opsteeg, hield hij zich vast met alles dat hij had. Hij voelde kriebels in zijn buik, en hij kon het gevoel nauwelijks bevatten. Voor het eerst in zijn leven vloog hij, boven de straten, sneller dan hij zich ooit had kunnen voorstellen. Theon, die sneller was dan de rest, vloog vlak boven de kronkelende straten. Hij was zo snel dat de andere draken hem niet konden bijhouden ten midden van alle verwarring in de stoffige hoofdstad. Duncan keek naar beneden en was verbijsterd toen hij de stad, de toppen van de gebouwen, voor het eerst van bovenaf zag. De kronkelende straten strekten zich als een doolhof onder hen uit. Kyra stuurde Theon briljant, en Duncan was trots op zijn dochter, verbaasd dat ze in staat was om zo’n beest onder controle te houden. Binnen enkele secondes waren ze vrij, in de open lucht, voorbij de muren van de hoofdstad, en zeilden ze over het platteland. “We moeten naar het zuiden!” riep Anvin uit. “Er zijn daar rotsformaties, en al onze mannen wachten daar op ons! Ze hebben zich daar teruggetrokken.” Kyra stuurde Theon, en al snel vlogen ze naar het zuiden, in de richting van enorme uitstekende rotsen aan de horizon. Aan de horizon, en zuiden van de stadsmuren, zag Duncan honderden massieve rotsen met kleine grotten erin. Terwijl ze naderden zag Duncan de wapenrustingen en wapens in de grotten, glinsterend in het woestijnlicht, en zijn hart zwol toen hij honderden van zijn mannen in de grotten zag die hem opwachtten. Kyra stuurde Theon naar beneden en ze landden bij de ingang van een enorme grot. Duncan kon de angst in de ogen van de mannen zien terwijl de draak naderde. Ze zetten zich schrap voor een aanval. Maar toen zagen ze Kyra en de anderen op zijn rug zitten, en hun gezichtsuitdrukking veranderde naar schok. Ze ontspanden zich weer. Duncan steeg af, en hij rende naar zijn mannen toe om hen te omhelzen, dolblij om hen weer levend terug te zien. Daar waren Kavos en Bramthos, Seavig en Arthfael, mannen die hun levens voor hem hadden geriskeerd, mannen waarvan hij had gedacht dat hij hen nooit meer zou zien. Duncan draaide zich om en zag tot zijn verrassing dat Kyra niet samen met de anderen was afgestegen. “Waarom zit je daar nog?” vroeg hij. “Kom je niet bij ons?” Maar Kyra zat daar, haar rug recht en trots, en schudde plechtig haar hoofd. “Ik kan niet, Vader. Ik moet elders zijn. Uit naam van Escalon.” Duncan staarde haar verbijsterd aan en verwonderde zich over de sterke krijger die zijn dochter was geworden. “Maar waarheen dan?” vroeg Duncan. “Wat is er nu belangrijker dan bij ons zijn?” Ze aarzelde. “Marda,” antwoordde ze. Er liep een rilling over Duncans rug heen. “Marda?” hijgend. “Jij? Alleen? Je zal nooit meer terugkeren!” Ze knikte, en hij kon in haar ogen zien dat ze dat al wist. “Ik heb gezworen om te gaan,” antwoordde ze, “en ik kan mijn missie niet de rug toekeren. Nu jij veilig bent roept mijn plicht. Heb je me niet altijd geleerd dat plichten eerst komen, Vader?” Duncan voelde zijn hart zwellen bij haar woorden. Hij liep naar haar toe en omhelsde haar. Hij drukte haar stevig tegen zich aan terwijl zijn mannen in een cirkel om hen heen gingen staan. “Kyra, mijn dochter. Je bent de betere helft van mijn ziel.” Hij zag tranen in haar ogen springen, en ze knikte terug, sterker, krachtiger, zonder de sentimenten die ze vroeger had gehad. Ze spoorde haar draak aan, en al snel hing Theon in de lucht. Kyra vloog trots op zijn rug, hoger en hoger de lucht in. Duncans hart brak terwijl hij haar nakeek, en hij vroeg zich af of hij haar ooit weer zou zien. Daar vloog ze, naar het noorden, naar het duistere Marda. HOOFDSTUK TIEN Kyra leunde naar voren en greep Theons schubben stevig vast terwijl de wind aan haar haren rukte. Ze vlogen in en uit de wolken, haar handend trillend van het vocht en de kou, maar Kyra negeerde het. Ze vlogen over Escalon, op weg naar Marda. Niets zou haar nu nog tegenhouden. Kyra dacht aan wat ze net had meegemaakt en probeerde het allemaal te verwerken. Ze dacht aan haar vader, en was blij dat hij nu veilig met zijn mannen buiten Andros was. Ze had een gevoel van tevredenheid. Ze was bijna gestorven in haar pogingen hem te bereiken, was gewaarschuwd om bij hem uit de buurt te blijven omdat het haar haar leven zou kosten. Toch had ze niet opgegeven. Ze had diep in haar hart gevoeld dat hij haar nodig had. Ze had een waardevolle les geleerd: ze moest altijd op haar instinct vertrouwen, hoeveel mensen haar ook waarschuwden. Terwijl ze erover nadacht, besefte ze dat dat de reden was dat Alva haar had gewaarschuwd: het was een test. Hij had duidelijk gemaakt dat ze zou sterven als ze terugging voor haar vader, omdat hij haar vastberadenheid wilde testen, haar moed. Hij had al die tijd al geweten dat ze het zou overleven. Hij had alleen willen zien of ze desondanks ten strijde zou trekken, in de wetenschap dat het haar haar leven zou kosten. Natuurlijk was haar vader degene geweest die haar had gered; als hij niet was gearriveerd, zou Theon nog steeds vast hebben gezeten onder het puin, en zou zij dood zijn geweest. De gedachte dat haar vader alles voor haar had opgeofferd gaf haar een goed gevoeld. Ze kreeg tranen in haar ogen toen ze dacht aan hoe hij de vlammen, de draken en de dood had getrotseerd, allemaal voor haar. Kyra glimlachte bij de gedachte aan haar broertje Aidan. Ze was zo blij dat ook hij veilig en wel was. Ze dacht aan haar twee dode broers, en hoeveel strijd en rivaliteit er ook tussen hen was geweest, het deed haar pijn. Ze wilde dat ze hen had kunnen beschermen. Kyra dacht aan Andros, de ooit zo geweldige hoofdstad, nu een ketel vol vlammen. Het deed haar verdriet. Zou Escalon ooit weer in volle glorie hersteld worden? Er waren zo veel dingen tegelijk gebeurd, Kyra kon het nauwelijks verwerken. Het was alsof het leven onder haar uit de hand liep, alsof verandering de enige constante factor was. Kyra probeerde het allemaal uit haar hoofd te zetten en zich te concentreren op de reis die voor haar lag: Marda. Kyra voelde zich doordrongen met een nieuwe doelbewustheid. Haar hart bonsde, en ze kon niet wachten tot ze er was en op zoek kon gaan naar de Staf van Waarheid. Ze dook door de wolken en keek naar beneden terwijl ze vloog, op zoek naar herkenningspunten. Het deed haar pijn om te zien wat er van haar thuisland geworden was: ze zag een verscheurd land, verminkt, verbrand door vlammen. Ze zag compleet verwoeste vestingen, vernietigd door Pandesiaanse soldaten, plunderende trollen en woeste draken. Ze zag een land zo geteisterd dat het onherkenbaar was. Was dit het land waar ze zo van had gehouden? Het was lastig te geloven. Het Escalon dat ze kende bestond niet meer. Het voelde allemaal zo onwerkelijk. Het was lastig te geloven dat een dergelijke verandering zo drastisch en zo snel kon komen. Het zette haar aan het denken. Wat als ze, op de nacht van die sneeuwstorm, nooit de gewonde Theos had gevonden? Zou het lot van Escalon dan anders zijn geweest? Of was het allemaal voorbestemd geweest? Was zij degene die verantwoordelijk was voor dit alles, voor wat ze onder zich zag? Of was ze slechts het vehikel? Zou het anders allemaal op een andere manier gebeurd zijn? Kyra wilde wanhopig graag naar beneden vliegen, daar landen en in Escalon blijven om te vechten tegen de Pandesianen en de trollen, om te helpen waar ze maar kon. Maar ondanks het onheilspellende voorgevoel dwong ze zichzelf op te kijken, om zich op haar missie te concentreren, om naar het noorden te blijven vliegen, ergens naar het duistere Marda. Kyra huiverde. Ze wist dat het een reis naar de essentie van duisternis zou zijn. Al sinds ze klein was, was Marda een plek van legendes geweest, een plek van kwaad, zo buitengesloten dat niemand het ook maar in zijn hoofd haalde erheen te gaan. Integendeel, het was een plek die van de rest van de wereld afgesloten moest zijn, waar ze tegen beschermd moesten worden. Haar mensen dankten iedere dag het universum dat ze werden beschermt door de Vlammen. Nu, onvoorstelbaar genoeg, ging ze er zelf heen. Aan de ene kant was het waanzin. Maar aan de andere kant had Kyra’s moeder haar hierheen gestuurd, en ze voelde diep van binnen dat deze missie heel belangrijk was. Ze voelde dat ze nodig was in Marda, dat daar haar ultieme beproeving lag. Dat daar zich de Staf van Waarheid bevond, de staf die alleen zij kon terughalen. Het was gestoord, maar ze kon al voelen hoe de staf haar riep, hoe hij haar lokte alsof ze een oude vriendin was. En toch, voor het eerst in een lange tijd, voelde Kyra dat ze werd overspoeld door een golf van onzekerheid. Was ze echt sterk genoeg om dit te doen? Om naar Marda te gaan, een plek waar zelfs haar vaders mannen niet heen durfden te gaan? Ze voelde dat er een strijd gaande was in haar eigen ziel. Elke vezel in haar lichaam schreeuwde naar haar dat Marda haar dood zou betekenen. En ze wilde niet dood. Kyra dwong zichzelf om sterk te zijn, om niet van haar pad af te wijken. Ze wist dat dit een reis was die ze moest maken, en ze wist dat ze niet kon ontsnappen aan wat er van haar werd verwacht. Ze probeerde de afschuwelijke dingen die haar aan de andere kant van de Vlammen zouden opwachten uit haar hoofd te zetten. Een natie van trollen. Vulkanen, lava, as. Een natie van kwaad, van tovenarij. Onvoorstelbare wezens en monsters. Ze probeerde niet te denken aan de verhalen die ze als kind had gehoord. Een plek waar mensen elkaar voor de lol uit elkaar scheurden, onder leiding van de demonische leider Vesuvius. Een natie waar men leefde voor bloed, voor wreedheid. Ze doken even onder de wolken door, en Kyra zag dat ze over de noordoostelijke hoek van Escalon vlogen. Haar hart maakte een sprongetje toen ze het platteland herkende: Volis. Daar lagen de heuvels van haar thuisstad, ooit zo mooi, nu een schrale korst van wat het geweest was. Haar hart viel bij de aanblik. In de verte lag haar vaders vesting, het fort, nu niets meer dan een ru?ne. Het was een grote berg puin, bezaaid met aan hun lot overgelaten levenloze lichamen, uitgestrekt in onnatuurlijke houdingen. Ze keken op haar de lucht, alsof ze Kyra wilden vragen hoe ze dit had kunnen laten gebeuren. Kyra deed haar ogen dicht en probeerde het beeld uit haar gedachten te zetten—maar het lukte haar niet. Het was zo moeilijk om deze plek, die zo veel voor haar had betekent, achter zich te laten. Ze keek naar de horizon, in de richting van Marda, en ze wist dat ze door zou moeten vliegen, maar ze kon het niet over haar hart verkrijgen om gewoon over haar thuisstad heen te vliegen. Voor ze Escalon zou verlaten voor wat waarschijnlijk haar laatste reis zou worden, moest ze stoppen en het met eigen ogen zien. Kyra stuurde Theon naar beneden, en ze voelde dat hij zich verzette—alsof hij liever bij hun missie naar Marda bleef. Onwillig gaf hij toe. Êîíåö îçíàêîìèòåëüíîãî ôðàãìåíòà. Òåêñò ïðåäîñòàâëåí ÎÎÎ «ËèòÐåñ». Ïðî÷èòàéòå ýòó êíèãó öåëèêîì, êóïèâ ïîëíóþ ëåãàëüíóþ âåðñèþ (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694743&lfrom=688855901) íà ËèòÐåñ. Áåçîïàñíî îïëàòèòü êíèãó ìîæíî áàíêîâñêîé êàðòîé Visa, MasterCard, Maestro, ñî ñ÷åòà ìîáèëüíîãî òåëåôîíà, ñ ïëàòåæíîãî òåðìèíàëà, â ñàëîíå ÌÒÑ èëè Ñâÿçíîé, ÷åðåç PayPal, WebMoney, ßíäåêñ.Äåíüãè, QIWI Êîøåëåê, áîíóñíûìè êàðòàìè èëè äðóãèì óäîáíûì Âàì ñïîñîáîì.
Íàø ëèòåðàòóðíûé æóðíàë Ëó÷øåå ìåñòî äëÿ ðàçìåùåíèÿ ñâîèõ ïðîèçâåäåíèé ìîëîäûìè àâòîðàìè, ïîýòàìè; äëÿ ðåàëèçàöèè ñâîèõ òâîð÷åñêèõ èäåé è äëÿ òîãî, ÷òîáû âàøè ïðîèçâåäåíèÿ ñòàëè ïîïóëÿðíûìè è ÷èòàåìûìè. Åñëè âû, íåèçâåñòíûé ñîâðåìåííûé ïîýò èëè çàèíòåðåñîâàííûé ÷èòàòåëü - Âàñ æä¸ò íàø ëèòåðàòóðíûé æóðíàë.