Êàêîå, â ñóùíîñòè, íåëåïîå çàíÿòèå ïèñàòü ñòèõè: ......................è "ãëàç ëóíû", è "ñîëíöà äèñê" êàê ìèð ñòàðû. ............................Äóøè øèðîêèå îáúÿòèÿ òîëïå íàâñòðå÷ó ðàñïàõíóòü... - ................................................ïîäîáíûé ðèñê ê ÷åìó òåáå? - ........................Ãëóõîé ñòåíîé - íåïîíèìàíèå; ðàçäàâëåí òÿæåñòüþ

Eens Gepakt

Eens Gepakt Blake Pierce Een Avery Black Mysterie #2 Een thriller en mysterie meesterwerk! De auteur heeft geweldig werk geleverd met het ontwikkelen van karakters met een psychologische kant die zo goed omschreven is dat we in hun hoofd zitten, hun angsten kunnen volgen en juichen voor hun successen. De samenzwering is briljant en houdt je het hele boek bezig. Vol met wendingen, dit boek houdt je tot op de laatste bladzijde wakker. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (re Once Gone) Ten noorden van New York worden vrouwen vermoord, hun lichamen worden mysterieus hangend in kettingen gevonden. Gezien de bizarre aard van de moorden – en het gebrek aan aanwijzingen, wordt de FBI erbij geroepen. Er is maar ??n agent tot wie ze zich kunnen wenden: Special Agent Riley Paige. Riley, die nog van haar laatste zaak aan het bijkomen, is terughoudend om een nieuwe aan te nemen. Ze is er nog steeds van overtuigd dat er nog een voormalig seriemoordenaar rondloopt en haar stalkt. Maar ze weet dat haar vermogen om in het hoofd van een seriemoordenaar binnen te dringen en haar obsessieve karakter nodig is om deze zaak op te lossen. Ze kan gewoon niet weigeren – zelfs als dat haar over de afgrond duwt. Riley’s zoektocht brengt haar diep in het misleide brein van een moordenaar, terwijl het haar naar weeshuizen, psychiatrische inrichtingen en gevangenissen brengt. Alles in een poging om de diepte van zijn psychose te begrijpen. Ze beseft dat ze het tegen een heuse psychopaat op moet nemen en ze weet dat het niet lang zal duren voor hij weer toe zal slaan. Maar terwijl haar eigen baan op het spel staat, haar eigen familie het doelwit is en met haar kwetsbare psyche die op het punt staat in te storten, kan het haar allemaal teveel worden – en te laat. Een duistere, psychologische thriller met hartkloppende spanning, is EENS GEPAKT boek #2 in een meeslepende nieuwe serie – met een geliefd nieuw karakter – die je tot diep in de nacht laat lezen. Boek #3 in de Riley Paige serie is nu ook beschikbaar! EENS GEPAKT EEN RILEY PAIGE MYSTERY BOEK 2 BLAKE PIERCE Blake Pierce Blake Pierce is de auteur van de bestelling mystery-serie met Riley Page, die bestaat uit de spannende thrillers Eens weg (boek 1), Eens gepakt (boek 2) en Eens begeerd (boek 3). Blake Pierce is ook de auteur van de mystery-serie met het personage MacKenzie White. Blake is een enthousiaste lezer en al zijn hele leven fan van thrillers en mystery-boeken, en hij zou het leuk vinden om van je te horen. Dus voel je vrij om www.blakepierceauthor.com (http://www.blakepierceauthor.com) te bezoeken voor meer informatie en om contact op te nemen. Copyright © 2016 door Blake Pierce. Alle rechten voorbehouden. Met uitzondering van toestemming onder de U.S. Copyright Act uit 1976, mag niets uit deze uitgave in enige vorm of op enige manier worden verveelvoudigd, gedistribueerd, overgedragen of opgeslagen in een database of een geautomatiseerd gegevensbestand, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Dit e-book heeft enkel een licentie voor persoonlijk gebruik. Dit e-book mag niet verkocht of doorgegeven worden aan derden. Als u dit boek met anderen wil delen, koop dan voor iedere ontvanger een afzonderlijk exemplaar. Als u dit boek aan het lezen bent of als dit boek niet alleen voor uw gebruik werd gekocht, retourneer het boek dan en koop uw eigen exemplaar. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteur. Dit is een fictief boek. Namen, karakters, bedrijven, organisaties, plaatsen, gebeurtenissen en incidenten zijn een product van de verbeelding van de auteur of worden fictief gebruikt. Enige overeenkomst met werkelijke personen, levend of dood is geheel toevallig. Jacket image Copyright GoingTo, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com. Vertaald door: Francis Isken BOEKEN VAN BLAKE PIERCE RILEY PAIGE MYSTERY-SERIE EENS WEG (boek 1) EENS GEPAKT (boek 2) EENS BEGEERD (boek 3) INHOUD Proloog (#ube5e69b7-e385-50f2-9100-8d72b9004b1d) Hoofdstuk 1 (#ubd5ea6d0-3ed1-5990-8cd9-14ff7c0f8a28) Hoofdstuk 2 (#uff405981-5ef1-599d-8731-f0d490f39ff2) Hoofdstuk 3 (#u20c7cbb2-b842-504e-9860-dc9cc0a33974) Hoofdstuk 4 (#u9523aabb-eedf-5df8-a712-6d238a14e4a0) Hoofdstuk 5 (#ud2524fbd-7926-556b-a491-7a8451b36897) Hoofdstuk 6 (#u0de1dd0f-09dc-5d07-ba0c-fd2095180dec) Hoofdstuk 7 (#u191675ea-4190-57c2-a5fd-ca01fc7827b5) Hoofdstuk 8 (#u6f225d94-828a-5365-92ba-d234fb3aef4f) Hoofdstuk 9 (#ud5d55050-befc-5015-9c3f-af2f4630d7a1) Hoofdstuk 10 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 11 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 12 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 13 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 14 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 15 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 16 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 17 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 18 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 19 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 20 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 21 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 22 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 23 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 24 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 25 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 26 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 27 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 28 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 29 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 30 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 31 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 32 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 33 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 34 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 35 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 36 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 37 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 38 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 39 (#litres_trial_promo) Hoofdstuk 40 (#litres_trial_promo) Proloog Kapitein Jimmy Cole had net een oud spookverhaal over de rivier de Hudson aan zijn passagiers verteld. Het was een goed verhaal, over een bijlmoordenaar in een lange, donkere jas. Perfect voor een mistige nacht als deze. Hij leunde naar achteren in zijn stoel en liet zijn knie?n even rusten. Ze kraakten na de vele operaties. Hij dacht voor de zoveelste keer aan zijn pensioen. Hij had bijna elke uithoek van de Hudson gezien en een dezer dagen zou zelfs een klein vissersbootje als dat van hem, genaamd Suzy, hem de baas worden. Hij was klaar voor vandaag en stuurde zijn boot naar de kant. Terwijl het vaartuig rustig naar de aanlegsteiger bij Reedsport voer, haalde een van zijn passagiers hem uit zijn gemijmer. “H? kap’tein, is dat daar niet jouw spook?” Jimmy nam niet de moeite om te kijken. Alle vier de passagiers – twee jonge stelletjes op vakantie – waren behoorlijk dronken. Een van de jongens probeerde ongetwijfeld de meisjes bang te maken. Maar toen zei ook een van de vrouwen: “Ik zie het ook. Is dat niet raar?” Jimmy draaide zich om naar zijn passagiers. Verdomde dronkenlappen. Dit was de laatste keer dat hij zijn boot zo laat in de avond zou verhuren. De tweede man wees. “Kijk, daar,” zei hij. Zijn vrouw bedekte haar ogen. “O, ik kan er niet naar kijken!” zei ze met een nerveus en beschaamd lachje. Ge?rgerd besefte Jimmy dat hij geen rust zou krijgen. Uiteindelijk draaide hij zich om. Hij keek waar de man naartoe wees. Hij zag iets tussen de bomen langs de oever. Het glinsterde, dacht hij, en het had een vage menselijke vorm. Wat het ook was, het leek boven de grond te zweven. Maar het was te ver weg om het duidelijk te zien. Voordat Jimmy zijn verrekijker kon pakken, verdween het ding achter de bomen op de oever. De waarheid was dat Jimmy zelf ook een paar biertjes op had. Wat hem betrof was dat geen probleem. Hij kende deze rivier goed. En hij vond zijn werk leuk. Hij was graag op de Hudson, vooral rond deze tijd, wanneer het water stil en vredig was. Er waren hier maar een paar dingen die zijn gemoedsrust konden verstoren. Hij ging langzamer varen en stuurde de Suzy voorzichtig tegen de stootkussens van de aanlegsteiger. Trots vanwege de zachte landing zette hij de motor uit en legde de boot vast aan de bolders. De passagiers stommelden giechelend en lachend van boord. Ze wankelden over de aanlegsteiger naar de wal, terug naar hun B&B. Jimmy was blij dat ze vooruitbetaald hadden. Maar hij bleef aan dat vreemde voorwerp denken dat hij had gezien. Het was een stuk terug langs de oever en het was onmogelijk vanaf hier te zien. Wie of wat zou het kunnen zijn? Het irriteerde hem en hij wist dat het hem dwars zou blijven zitten totdat hij had uitgezocht wat het was. Zo was hij nu eenmaal. Jimmy zuchtte luid, dubbel zo ge?rgerd nu, en begon te lopen. Hij sjokte langs de rivieroever en volgde de spoorlijn die langs het water liep. Dit spoor was honderd jaar geleden gebruikt, toen Reedsport voornamelijk uit bordelen en gokhuizen had bestaan. Nu was het niets meer dan een overblijfsel uit een vervlogen tijd. Jimmy sloeg een bocht om en naderde een oud pakhuis naast het spoor. Een paar beveiligingslampen op het gebouw hulden de plek in een gedempt licht. Toen hij zag het: een glinsterende menselijke vorm die in de lucht leek te zweven. De vorm was aan een van de dwarsbalken van een elektriciteitsmast opgehangen. Toen hij er dichterbij kwam en het goed kon zien, liep er een rilling langs zijn rug. De vorm was echt menselijk, maar er was geen enkel teken van leven te zien. Het lichaam hing met de rug naar hem toe, in een of andere stof gebonden en in zware kettingen gewikkeld en veel beter vastgebonden dan dat je een gevangene zou ketenen. De kettingen schitterden in het licht. O god, niet weer. Jimmy kon het niet helpen. Hij dacht terug aan de afschuwelijke moord die het hele gebied een aantal jaar geleden op zijn kop had gezet. Zijn knie?n werden slap toen hij naar de andere kant van het lichaam liep. Hij kwam dichtbij genoeg om het gezicht te zien, en hij viel bijna in shock op het spoor. Hij herkende haar. Het was een vrouw uit het stadje, een verpleegster met wie hij al heel lang bevriend was. Haar keel was opengesneden en haar dode mond werd opengehouden door een ketting die rond haar hoofd gewikkeld was. Jimmy hapte naar adem van verdriet en afschuw. De moordenaar was terug. Hoofdstuk 1 Special Agent Riley Paige bleef stokstijf staan en staarde geschokt voor zich uit. Het handjevol kiezelsteentjes op haar bed hoorde daar niet. Iemand had bij haar thuis ingebroken en ze daar neergelegd. Iemand die haar kwaad wilde doen. Ze wist meteen dat de kiezelsteentjes een boodschap waren en dat de boodschap van een oude vijand was. Hij vertelde haar dat ze hem uiteindelijk toch niet gedood had. Peterson leeft. Ze voelde haar lichaam trillen bij die gedachte. Ze had het al lang vermoed en nu was ze er helemaal zeker van. En erger nog, hij was in haar huis geweest. Die gedachte maakte haar misselijk. Was hij hier nu nog steeds? Ze hapte angstig naar adem. Riley wist dat haar fysieke mogelijkheden beperkt waren. Uitgerekend vandaag had ze een dodelijke confrontatie met een sadistische moordenaar overleefd. Haar hoofd zat nog in het verband en haar lichaam was overal gekneusd. Zou ze in staat zijn om de confrontatie met hem aan te gaan als hij nog in haar huis was? Riley pakte meteen haar pistool uit de holster. Met trillende handen ging ze naar haar kast en opende hem. Er zat niemand in. Ze keek onder het bed. Daar was ook niemand. Riley stond daar maar en dwong zichzelf om helder na te denken. Was ze in de slaapkamer geweest sinds ze thuis was gekomen? Ja, want ze had haar holster boven op de ladekast naast de deur gelegd. Maar ze had het licht niet aangedaan, ze had zelfs niet eens de kamer in gekeken. Ze had alleen haar wapen op de ladekast achtergelaten en was toen weggegaan. Ze had haar nachtjapon in de badkamer aangetrokken. Kon haar aartsvijand de hele tijd in het huis geweest zijn? Nadat zij en April thuis waren gekomen, hadden ze gepraat en tot laat in de avond tv-gekeken. Toen was April naar bed gegaan. Het zou een verbazingwekkend staaltje van onopvallendheid vereisen om in een klein huis als dat van haar verborgen te blijven. Maar ze kon de mogelijkheid niet uitsluiten. Toen werd ze door een nieuwe angst gegrepen. April! Riley griste de zaklantaarn van het bijzettafeltje. Met haar pistool in haar rechterhand en de zaklantaarn in haar linker liep ze de slaapkamer uit. Ze deed het licht in de gang aan. Toen ze niets vreemds hoorde, ging ze snel naar de slaapkamer van April en gooide de deur open. De kamer was pikdonker. Riley deed het grote licht aan. Haar dochter lag al in bed. “Wat is er, mam?” vroeg April, die verbaasd haar ogen samenkneep tegen het felle licht. Riley liep de slaapkamer in. “Kom niet uit bed,” zei ze. “Blijf waar je bent.” “Mam, je maakt me bang,” zei April met trillende stem. Wat Riley betreft was dat prima. Ze was zelf al angstig genoeg en haar dochter had alle redenen om net zo bang te zijn als zij. Ze ging naar de kast van April, scheen met haar zaklantaarn naar binnen en zag dat daar niets was. Er lag ook niemand onder het bed van April. Wat moest ze nu doen? Ze moest ieder hoekje en gaatje in de rest van het huis nakijken. Riley wist wat haar voormalige partner Bill Jeffreys zou zeggen. Verdomme, Riley. Bel om hulp. Haar eeuwige gewoonte om alles alleen te doen had Bill altijd furieus gemaakt. Maar dit keer zou ze naar zijn advies luisteren. Met April in huis wilde Riley geen enkel risico nemen. “Trek een ochtendjas en schoenen aan,” zei ze tegen haar dochter. “Maar ga niet de kamer uit. Nog niet.” Riley ging terug naar haar eigen slaapkamer en pakte haar telefoon van het bijzettafeltje. Ze belde de Gedragsanalyse Eenheid. Zodra ze een stem aan de lijn hoorde fluisterde ze: “Dit is Special Agent Riley Paige. Er is een indringer in mijn huis geweest. Hij is hier misschien nog steeds. Ik heb hier snel iemand nodig.” Ze dacht even na en voegde er toen aan toe: “En stuur een forensisch team.” “We komen er meteen aan,” klonk het antwoord. Riley hing op en liep de gang weer in. Met uitzondering van de twee slaapkamers en de gang was het huis nog steeds donker. Hij kon overal zijn, op de loer liggend, wachtend om aan te vallen. Deze man had haar al eens eerder overrompeld en ze was bijna door hem gedood. Terwijl ze door het huis liep deed ze de lichten aan, haar pistool in de aanslag. Riley ging effici?nt door het hele huis. Ze scheen met haar zaklantaarn in elke kast en elk onverlicht hoekje. Uiteindelijk keek ze omhoog naar het plafond in de gang. Het luik boven haar leidde naar de zolder, met een ladder die nu ingeklapt was. Zou ze het aandurven om naar boven te klimmen en te kijken? Op dat moment hoorde Riley politiesirenes. Ze slaakte een zucht van opluchting bij het horen van het geluid. Ze realiseerde zich dat het Bureau de lokale politie gebeld had, omdat het hoofdkwartier van de GAE ruim een halfuur rijden was. Ze ging naar haar slaapkamer en pakte een paar schoenen en haar ochtendjas, toen ging ze naar de kamer van April terug. “Kom mee,” zei ze. “Blijf dicht bij me.” Nog steeds met haar pistool in haar hand sloeg Riley haar linkerarm om Aprils schouders heen. Het arme meisje trilde van angst. Riley leidde April naar de voordeur en opende hem net op het moment dat een aantal ge?niformeerde agenten zich de stoep op haastten. De agent die de leiding had kwam met getrokken pistool het huis binnen. “Wat is er aan de hand?” vroeg hij. “Er was iemand in het huis,” zei Riley. “Hij is er misschien nog steeds.” De agent keek ongemakkelijk naar het pistool in haar hand. “Ik ben van de FBI,” zei Riley. “Er zullen hier snel GAE-agenten zijn. Ik heb het hele huis al doorzocht, behalve de zolder.” Ze wees. “Er is een luik in het plafond in de gang.” De agent riep: “Bowers, Wright, naar binnen en controleer de zolder. De anderen zoeken buiten, achterzijde en voorzijde.” Bowers en Wright gingen de gang in en schoven de ladder omlaag. Ze trokken allebei hun wapens. De een bleef onder aan de ladder wachten, terwijl de andere naar boven klom en met een zaklantaarn rondscheen. Binnen een paar tellen verdween de man de zolder op. Al snel klonk een stem: “Hier is niemand.” Riley wilde zich opgelucht voelen. Maar de waarheid was dat ze wenste dat Peterson w?l daar boven was geweest. Dan kon hij meteen worden gearresteerd, of beter nog: neergeschoten. Ze was er zeker van dat hij niet in de voor- of de achtertuin zou verschijnen. “Hebt u een kelder?” vroeg de leidinggevende agent. “Nee, alleen een kruipruimte,” zei Riley. De agent riep naar buiten: “Benson, Pratt, controleer onder het huis.” April hield haar moeder nog steeds stevig vast. “Wat is er aan de hand, mam?” vroeg ze. Riley aarzelde. Jarenlang had ze vermeden om April de vreselijke waarheid over haar werk te vertellen. Maar ze was er onlangs achter gekomen dat ze te beschermend was. Dus had ze April over haar traumatische gevangenschap door Peterson verteld, of tenminste, zoveel als ze dacht dat April aankon. Ze had ook haar twijfels over de dood van de man met haar gedeeld. Maar wat kon ze nu aan April vertellen? Ze wist het niet zeker. Voordat Riley eruit was zei April: “Het is Peterson, h??” Riley knuffelde haar dochter stevig. Ze knikte terug en probeerde de huivering die over haar hele lichaam liep te verbergen. “Hij leeft nog.” Hoofdstuk 2 Een uur later stond Rileys huis vol met mensen in uniformen of met FBI-badges. Zwaarbewapende federale agenten en een forensisch team werkten samen met de plaatselijke politie. “Stop die kiezelsteentjes op het bed in een bewijszakje,” riep Craig Huang. “Ze moeten op vingerafdrukken of DNA worden onderzocht.” Riley was niet blij geweest toen ze zag dat Huang de leiding had. Hij was erg jong en haar vorige werkervaring met hem was niet zo positief geweest. Maar nu zag ze dat hij ferme opdrachten gaf en dat hij alles effectief regelde. Huang begon goed te worden in zijn werk. Het forensisch team was al aan de slag, ze kamden iedere centimeter van het huis uit en zochten naar vingerafdrukken. Andere agenten waren in de duisternis achter het huis verdwenen in de hoop bandensporen of een aanwijzing naar een spoor door het woud te vinden. Nu alles soepel verliep, leidde Huang Riley van de anderen weg naar de keuken. Hij en Riley gingen aan de tafel zitten, samen met April, die nog steeds overstuur was. “Dus wat denk je?” vroeg Huang aan Riley. “Is er een kans dat we hem vinden?” Riley zuchtte ontmoedigd. “Nee, ik ben bang dat hij allang weg is. Hij moet hier eerder vanavond zijn geweest, voordat mijn dochter en ik thuiskwamen.” Op dat moment kwam er een vrouwelijke agent, in kevlar gekleed, via de achterzijde het huis binnen. Ze had donker haar, donkere ogen en een donkere huid. Ze leek nog jonger dan Huang. “Agent Huang, ik heb iets gevonden,” zei de vrouw. “Krassen op het slot van de achterdeur. Het lijkt erop dat iemand het open gepeuterd heeft.” “Goed werk, Vargas,” zei Huang. “Nu weten we hoe hij binnengekomen is. Kun jij even bij Riley en haar dochter blijven?” Het gezicht van de jonge vrouw bloeide op. “Graag,” zei ze. Ze ging aan de tafel zitten en Huang liep de keuken uit om zich bij de anderen te voegen. “Agent Paige, ik ben agent Mar?a de la Luz Vargas Ram?rez.” Toen grijnsde ze. “Ik weet het, dat is een mondvol. Het is iets Mexicaans. Mensen hier noemen me Lucy Vargas.” “Ik ben blij dat je er bent, agent Vargas,” zei Riley. “Gewoon Lucy, graag.” De jonge vrouw werd even stil en bleef naar Riley staren. Ten slotte zei ze: “Agent Paige, ik hoop dat ik niet buiten mijn boekje ga door dit te zeggen, maar... het is echt een eer u te ontmoeten. Sinds ik met mijn training begonnen ben, volg ik uw werk. Uw hele staat van dienst is echt geweldig.” “Dank je,” zei Riley. Lucy glimlachte met bewondering. “Ik bedoel, de manier waarop u de zaak-Peterson hebt opgelost; het hele verhaal is gewoon verbijsterend.” Riley schudde haar hoofd. “Ik zou willen dat het zo simpel was,” zei ze. “Hij is niet dood. Hij was de indringer, vandaag.” Lucy staarde haar verbouwereerd aan. “Maar iedereen zei...” begon Lucy. Riley onderbrak haar. “Er was nog iemand die dacht dat hij leefde. Marie, de vrouw die ik gered heb. Ze wist zeker dat hij de spot met haar dreef. Ze...” Riley zweeg even bij de pijnlijke herinnering aan Maries lichaam, hangend in haar eigen slaapkamer. “Ze heeft zelfmoord gepleegd,” vervolgde Riley toen. Lucy keek zowel ontzet als verbaasd. “Wat vreselijk,” zei ze. Op dat moment hoorde Riley een bekende stem die haar riep. “Riley? Alles in orde?” Ze draaide zich om en zag Bill Jeffreys in de deuropening van de keuken staan. Hij zag er nerveus uit. De GAE had hem zeker hierover gewaarschuwd, dus was hij hier zelf heen gereden. “Alles in orde, Bill,” zei ze. “Met April ook. Ga zitten.” Bill ging aan de tafel bij Riley, April en Lucy zitten. Lucy staarde naar hem, blijkbaar vol ontzag over de kennismaking met Rileys voormalig partner, ook een FBI-held. Huang kwam de keuken weer in. “Er is niemand in het huis en ook niet buiten,” zei hij tegen Riley. “Mijn mensen hebben al het bewijs dat ze konden vinden verzameld. Ze zeggen dat ze niet veel hebben om mee te werken. Het is aan de laboranten om te kijken of die er iets van kunnen maken.” “Daar was ik al bang voor,” zei Riley. “Ik denk dat het tijd is dat wij er voor vanavond een eind aan breien,” zei Huang. Toen ging hij de keuken uit om zijn laatste bevelen aan de agenten te geven. Riley keerde zich naar haar dochter om. “April, jij gaat vanavond naar het huis van je vader.” Aprils ogen werden groot. “Ik laat je niet hier achter,” zei April. “En ik wil helemaal niet bij papa blijven.” “Het moet,” zei Riley. “Je bent hier niet veilig.” “Maar mam...” Riley onderbrak haar. “April, er zijn een paar dingen die ik je nog niet over die man heb verteld. Verschrikkelijke dingen. Bij je vader ben je veilig. Ik haal je morgen na school op.” Voordat April verder kon tegensputteren, zei Lucy: “Je moeder heeft gelijk, April. Neem het maar van mij aan. Of eigenlijk, beschouw het maar als een bevel van mij. Ik zal speciaal een paar agenten uitkiezen die je daar naartoe kunnen brengen. Agent Paige, met uw toestemming bel ik uw ex-man op en vertel hem wat er aan de hand is.” Riley was verrast over het aanbod van Lucy. Ze was er ook blij mee. Op een bijna griezelige manier leek Lucy te begrijpen dat het voor haar een vervelend telefoontje zou zijn. Ryan zou het nieuws ongetwijfeld serieuzer nemen als het van een andere agent kwam. Lucy kon ook goed met April omgaan. Lucy had niet alleen het beschadigde slot opgemerkt, ze had ook empathie getoond. Empathie was een uitstekende eigenschap voor een GAE-agent, en werd maar al te vaak door het stressvolle werk uitgehold. Deze vrouw is goed, dacht Riley. “Kom,” zei Lucy tegen April. “Laten we je vader gaan bellen.” April wierp Riley een woedende blik toe. Toch stond ze op en liep achter Lucy aan de woonkamer in om te bellen. Riley en Bill bleven alleen achter aan de eetkamertafel. Hoewel het erop leek dat er niets meer te doen was, was Riley blij dat Bill hier was. Ze hadden jarenlang samengewerkt en ze had altijd gevonden dat ze goed bij elkaar pasten. Ze waren allebei veertig met plukjes grijs in hun donkere haar. Ze waren allebei toegewijd aan hun werk en hadden huwelijksproblemen. Bill was sterk zowel qua bouw als qua karakter. “Het was Peterson,” zei Riley. “Hij was hier.” Bill zei niets. Hij zag er niet overtuigd uit. “Geloof je me niet?” zei Riley. “Er lagen kiezelsteentjes op mijn bed. Hij moet ze daar neergelegd hebben. Ze kunnen daar niet op een andere manier terecht zijn gekomen.” Bill schudde zijn hoofd. “Riley, ik ben ervan overtuigd dat er een indringer was,” zei hij. “Je hebt je dat gedeelte echt niet ingebeeld. Maar Peterson? Dat betwijfel ik.” Rileys woede werd nu groter. “Bill, luister. Op een avond hoorde ik iets tegen de voordeur. Toen ik buiten keek vond ik kiezelsteentjes. Marie zei dat ze had gehoord dat er iemand kiezelsteentjes tegen haar slaapkamerraam gooide. Wie kan het anders zijn?” Bill zuchtte en schudde zijn hoofd. “Riley, je bent moe,” zei hij. “En als je moe bent en je krijgt een idee in je kop, is het makkelijk om alles te geloven. Het had iedereen kunnen overkomen.” Riley merkte dat ze tegen haar tranen moest vechten. In betere tijden zou Bill haar intu?tie zonder meer vertrouwd hebben. Maar die tijden waren voorbij. En ze wist waarom. Een paar nachten geleden had ze hem in een dronken bui opgebeld en voorgesteld dat ze iets met hun wederzijdse aantrekkingskracht moesten doen en een verhouding moesten beginnen. Het was vreselijk wat ze gedaan had en dat wist ze. Sindsdien had ze geen druppel alcohol meer aangeraakt. Maar de relatie tussen haar en Bill was er niet beter op geworden. “Ik weet waar dit over gaat, Bill,” zei ze. “Het is vanwege dat stomme telefoontje van mij. Je vertrouwt me niet meer.” Nu kraakte Bills stem van woede. “Verdomme, Riley. Ik probeer gewoon re?el te blijven.” Riley was ziedend. “Ga maar gewoon, Bill.” “Maar Riley...” “Geloof me of geloof me niet. Jouw keus. Maar nu wil ik dat je gaat.” Met een berustende houding stond Bill op en ging weg. Door de keukendeur zag Riley dat bijna iedereen het huis al had verlaten, ook April. Lucy kwam de keuken weer in. “Huang laat een paar agenten hier,” zei ze. “Ze houden het huis de rest van de nacht in de gaten vanuit een auto. Ik weet niet of het een goed idee is dat je hier alleen blijft. Ik wil graag bij je blijven.” Riley zat even na te denken. Wat ze wilde – wat ze nu n?dig had – was dat iemand geloofde dat Peterson niet dood was. Ze twijfelde of ze zelfs Lucy hiervan kon overtuigen. Het zag er allemaal hopeloos uit. “Het gaat wel, Lucy,” zei Riley. Lucy knikte en ging de keuken uit. Riley hoorde dat de laatste agenten het huis verlieten en de deur achter zich dichtdeden. Ze stond op en controleerde zowel de voordeur als de achterdeur om er zeker van te zijn dat ze op slot waren. Ze zette twee stoelen tegen de achterdeur aan. Ze zouden genoeg lawaai maken als iemand het slot weer probeerde te forceren. Toen stond ze in de woonkamer en keek om zich heen. Het huis zag er vreemd helder uit, met alle lichten aan. Ik zou er een paar uit moeten doen, dacht ze. Maar toen ze naar het lichtknopje van de woonkamer reikte verstijfden haar vingers. Ze kon het gewoon niet. Ze was verlamd van angst. Ze wist dat Peterson weer zou komen. Hoofdstuk 3 Riley aarzelde even toen ze het gebouw van de GAE binnenliep. Ze vroeg zich af of ze er wel klaar voor was om iemand onder ogen te zien, wie dan ook. Ze had de hele nacht niet geslapen en was doodmoe. Het gevoel van doodsangst dat haar de hele nacht had wakker gehouden, had de adrenaline laten vloeien tot er niets meer over was. Nu voelde ze zich alleen maar leeg. Riley haalde diep adem. De enige weg is er recht doorheen. Ze verzamelde al haar wilskracht en liep de drukke doolhof van FBI-agenten, specialisten en ondersteunend personeel in. Terwijl ze door de grote open kantoorruimte liep, keken bekende gezichten van hun computers op. De meesten glimlachten toen ze haar zagen en een paar staken hun duim omhoog. Riley werd langzaamaan blij dat ze besloten had om te komen. Ze had iets nodig om zich beter te voelen. “Goed gedaan, dat met de Poppenmoordenaar,” zei een jonge agent. Het duurde even voordat Riley doorhad wat hij bedoelde. Toen besefte ze dat ‘Poppenmoordenaar’ de nieuwe bijnaam voor Dirk Monroe moest zijn, de psychopaat die ze onlangs had opgepakt. De naam was logisch. Riley merkte ook op dat sommige gezichten wat voorzichtiger naar haar keken. Ze hadden ongetwijfeld gehoord over het voorval van afgelopen nacht bij haar huis, toen er een heel team naar haar toe was gekomen na haar panische telefoontje om versterking. Ze vragen zich waarschijnlijk af of ik wel goed snik ben, dacht ze. Voor zover ze wist geloofde werkelijk niemand anders bij het Bureau dat Peterson nog steeds leefde. Riley bleef staan bij het bureau van Sam Flores, een laborant met een zwart omrande bril. Hij was hard aan het werk achter zijn computer. “Wat heb je voor nieuws voor me, Sam?” vroeg Riley. Sam keek van zijn scherm naar haar op. “Je bedoelt over je inbraak, toch? Ik kijk net naar wat inleidende verslagen. Ik ben bang dat er niet veel is. De jongens van het lab hebben niets op de kiezelsteentjes gevonden; geen DNA of vezels. Ook geen vingerafdrukken.” Riley zuchtte ontmoedigd. “Laat het me weten als er iets verandert,” zei ze en ze klopte Flores op zijn rug. “Ik zou er niet op rekenen,” zei Flores. Riley liep verder naar het gedeelte dat door de senior agenten gedeeld werd. Toen ze langs de kleine glazen kantoren liep, zag ze dat Bill er niet was. Dat was eigenlijk een opluchting, maar ze wist dat ze vroeg of laat de ongemakkelijke spanning tussen hen moest opklaren. Toen ze haar eigen nette, goed georganiseerde kantoor binnenliep, zag Riley meteen dat ze een voicemail had. Het was een bericht van Mike Nevins, de forensisch psychiater uit D.C. die soms voor GAE-zaken geraadpleegd werd. In de loop der jaren was ze erachter gekomen dat hij een bron van opmerkelijke inzichten was, niet alleen voor misdaadzaken. Mike had Riley met haar eigen gevecht met posttraumatische stress geholpen nadat Peterson haar gevangengenomen en gemarteld had. Ze wist dat hij belde om te kijken hoe het met haar was, zoals hij zo vaak deed. Ze wilde hem net terugbellen toen de brede gestalte van Special Agent Brent Meredith in de deuropening verscheen. De donkere, hoekige kenmerken van de chef pasten bij zijn ruwe, directe persoonlijkheid. Riley voelde zich opgelucht toen ze hem zag; zijn aanwezigheid stelde haar altijd gerust. “Welkom terug, agent Paige,” zei hij. Riley stond op om zijn hand te schudden. “Bedankt, agent Meredith.” “Ik heb gehoord dat je gisteravond weer een klein avontuur hebt beleefd. Ik hoop dat alles in orde is.” “Prima, dank u.” Meredith keek haar met vriendelijke bezorgdheid aan en Riley wist dat hij probeerde in te schatten of ze er klaar voor was om te werken. “Ga je mee naar de kantine voor een kop koffie?” vroeg hij. “Bedankt, maar er zijn wat dossiers die ik echt moet bekijken. Een andere keer graag.” Meredith knikte en zei niets. Riley wist dat hij wachtte totdat zij iets zou zeggen. Hij had ongetwijfeld ook gehoord dat zij ervan overtuigd was dat Peterson de inbreker was. Hij gaf haar een kans om haar mening te uiten. Maar ze wist zeker dat Meredith, net als de anderen, het waarschijnlijk niet met haar eens zou zijn wat betreft Peterson. “Nou, ik kan maar beter gaan,” zei hij. “Laat me weten wanneer je zin in koffie of lunch hebt.” “Dat zal ik doen.” Meredith aarzelde even en draaide zich weer naar Riley om. Langzaam en voorzichtig zei hij: “Wees voorzichtig, agent Paige.” Riley bespeurde veel betekenis in die woorden. Nog niet zo lang geleden had een andere meerdere in het Bureau haar geschorst wegens ongehoorzaamheid. Ze was opnieuw aangesteld, maar haar positie was nog steeds zwak. Riley voelde dat Meredith haar een vriendelijke waarschuwing gaf. Hij wilde niet dat ze iets deed wat haar in gevaar kon brengen. En een hoop ophef over Peterson maken kon moeilijkheden veroorzaken met degenen die de zaak als gesloten hadden verklaard. Zodra ze alleen was liep Riley naar haar dossierkast. Ze trok het dikke dossier van de zaak-Peterson eruit. Ze opende de map op haar bureau en bladerde erdoorheen om haar geheugen over haar vijand op te frissen. Ze vond niets wat haar kon helpen. De waarheid was dat de man een raadsel bleef. Er waren zelfs geen bewijzen van zijn bestaan geweest totdat Bill en Riley hem uiteindelijk hadden gevonden. Peterson was misschien zelfs niet eens zijn echte naam, en er waren diverse verschillende voornamen opgedoken die aan hem verbonden zouden kunnen zijn. Terwijl Riley door het dossier bladerde zag ze foto’s van zijn slachtoffers: vrouwen die in ondiepe graven gevonden waren. Ze hadden allemaal brandwonden en de doodsoorzaak was wurging met blote handen. Riley huiverde bij de herinnering aan de grote, krachtige handen die haar gevangen hadden gehouden, haar als een dier hadden opgesloten. Niemand wist precies hoeveel vrouwen hij vermoord had. Er zouden misschien nog veel meer lijken worden gevonden. En totdat Marie en Riley gepakt waren maar het nog konden navertellen, had niemand geweten hoeveel plezier hij eraan beleefde om vrouwen in het donker met een gasbrander te martelen. En niemand anders wilde geloven dat Peterson nog steeds leefde. Het hele gebeuren deprimeerde haar echt. Riley stond bekend om haar vermogen om zich in het brein van de moordenaar te verplaatsen; een vermogen dat haar soms beangstigde. Toch was ze nog nooit in staat geweest om in het hoofd van Peterson te kruipen. En nu had ze het gevoel dat ze hem zelfs nog minder begreep. Hij was nooit als een georganiseerde psychopaat op Riley overgekomen. Het feit dat hij zijn slachtoffers in ondiepe graven achterliet suggereerde zelfs het tegendeel. Hij was geen perfectionist. Maar toch was hij zorgvuldig genoeg om geen aanwijzingen achter te laten. De man was echt een raadsel. Ze dacht aan iets wat Marie vlak voor haar zelfmoord tegen haar had gezegd. Misschien is hij net als een geest, Riley. Misschien is dat gebeurd toen je hem opblies. Je hebt zijn lichaam gedood, maar niet zijn kwaadaardigheid. Hij was geen geest en dat wist Riley. Ze wist zeker – zekerder dan ooit – dat hij daar ergens was en dat zij zijn volgende doelwit was. Toch kon hij net zo goed een geest zijn, wat haar betrof. Behalve zij geloofde niemand zelfs dat hij nog leefde. “Waar ben je, klootzak?” fluisterde ze hardop. Ze wist het niet en ze wist niet hoe ze erachter moest komen. Ze zat echt muurvast. Ze had geen keuze, ze moest voorlopig het hele gebeuren loslaten. Ze sloot het dossier en legde het terug in haar dossierkast. Toen ging de telefoon in haar kantoor. Ze zag dat het telefoontje binnenkwam op een lijn die door alle speciaal agenten werd gedeeld. Het was de lijn die de GAE-centrale gebruikte om relevante oproepen naar agenten door te zetten. De standaardregel was dat de agent die zo’n oproep als eerste beantwoordde de zaak aannam. Riley keek naar de andere kantoren. Er leek op dat moment niemand anders binnen te zijn. De andere agenten waren of met pauze of buiten de deur met een zaak bezig. Riley beantwoordde de telefoon. “Special Agent Riley Paige. Wat kan ik voor u doen?” De stem aan de lijn klonk gehaast. “Agent Paige, met Raymond Alford, politiechef in Reedsport, New York. We hebben hier een probleem. Is het goed dat we dit gesprek via videochat voeren? Ik denk dat ik het dan beter kan uitleggen. En ik heb een paar afbeeldingen die u even zelf moet zien.” Rileys nieuwsgierigheid was geprikkeld. “Natuurlijk,” zei ze. Ze gaf Alford haar contactgegevens. Een paar tellen later konden ze elkaar op het scherm zien tijdens het gesprek. Hij was een slanke, kalende man die flink wat ouder leek te zijn. Op dit moment was zijn uitdrukking bezorgd en vermoeid. “Er is hier vannacht een moord gepleegd,” vertelde Alford haar. “Een behoorlijk afschuwelijke. Ik laat het je zien.” Op Rileys computerscherm verscheen een foto met daarop het lichaam van een vrouw dat aan een ketting boven een spoorlijn hing. Het lichaam was in een heleboel kettingen gewikkeld en het zag er vreemd gekleed uit. “Wat draagt het slachtoffer?” vroeg Riley. “Een dwangbuis,” zei Alford. Riley was geschokt. Toen ze beter naar de foto keek zag ze dat het klopte. Toen verdween de foto en keek Riley weer naar Alfords gezicht. “Chef Alford, ik begrijp dat u gealarmeerd bent. Maar waarom denkt u dat dit een zaak is voor de Gedragsanalyse Eenheid?” “Omdat vijf jaar geleden precies hetzelfde hier vlakbij is gebeurd,” zei Alford. Er verscheen een afbeelding van het lijk van een andere vrouw. Zij was ook helemaal geketend en in een dwangbuis gebonden. “Marla Blainey werkte toen parttime in de gevangenis. De werkwijze is identiek, behalve dan dat ze gewoon bij de rivieroever gedumpt was en niet opgehangen.” Het gezicht van Alford verscheen weer in beeld. “Dit keer was het Rosemary Pickens, een verpleegster uit het stadje,” zei hij. “Niemand kan bedenken wat het motief zou kunnen zijn, voor beide vrouwen niet. Ze waren allebei geliefd.” Alford zakte vermoeid ineen en schudde zijn hoofd. “Agent Paige, mijn mensen en ik weten het echt niet meer. Het is of een seriemoordenaar, of een copycat. Het probleem is dat geen van beide logisch lijkt. We hebben dat soort problemen niet in Reedsport. Dit is gewoon een klein toeristenstadje aan de Hudson met ongeveer zevenduizend inwoners. Soms moeten we een stel vechtersbazen uit elkaar halen of een toerist uit de rivier vissen. Erger dan dat is het hier gewoonlijk niet.” Riley dacht erover na. Dit leek inderdaad op een zaak voor de GAE. Ze moest Alford eigenlijk rechtstreeks naar Meredith verwijzen. Riley gluurde naar het kantoor van Meredith en zag dat hij nog niet teruggekomen was. Ze zou hem later wel inlichten. Misschien kon ze in de tussentijd een beetje helpen. “Wat is de doodsoorzaak?” vroeg ze. “Keel doorgesneden, bij allebei.” Riley probeerde haar verbazing niet te laten merken. Wurging of een klap met een stomp voorwerp was veel gebruikelijker dan snijden. Dit leek een zeer ongewone moordenaar te zijn. Maar toch was dit het soort psychopaat dat Riley heel goed kende. Ze was juist in dit soort zaken gespecialiseerd. Het was jammer dat ze haar vaardigheden hier niet voor zou kunnen gebruiken. In de nasleep van haar recente traumatische ervaringen zou ze de opdracht nooit toegewezen krijgen. “Hebt u het lichaam naar beneden gehaald?” vroeg Riley. “Nog niet,” zei Alford. “Ze hangt er nog steeds.” “Laat het daar dan nog even hangen. Wacht totdat onze agenten er zijn.” Alford leek niet blij. “Agent Paige, dat is erg veel gevraagd. Het ligt vlak naast de spoorlijn en het kan vanaf de rivier gezien worden. En de stad heeft dit soort publiciteit niet nodig. Ik sta onder hoge druk om het daar weg te halen.” “Laat het hangen,” zei Riley. “Ik weet dat het niet gemakkelijk is, maar het is belangrijk. Het zal niet lang duren. We sturen er vanmiddag agenten naartoe.” Alford knikte met stille aanvaarding. “Hebt u nog meer foto’s van het laatste slachtoffer?” vroeg Riley. “Wat close-ups?” “Natuurlijk, ik zal ze laten zien.” Riley keek naar een reeks gedetailleerde foto’s van het lijk. De plaatselijke politie had goed werk geleverd. De foto’s lieten zien hoe strak en uitgebreid de kettingen om het lijk heen gewikkeld waren. Tot slot was er een close-up van het gezicht van het slachtoffer. Riley voelde haar hart in haar keel bonken. De ogen van het slachtoffer puilden uit en haar mond was met een ketting gekneveld. Maar dat was niet wat Riley choqueerde. De vrouw leek heel veel op Marie. Ze was ouder en zwaarder, maar toch. Marie had hier veel op geleken als ze een stuk of tien jaar ouder zou zijn geweest. Het beeld raakte Riley als een emotionele stomp in haar maag. Het was net alsof Marie haar riep, eisend dat ze deze moordenaar zou pakken. Ze wist dat ze deze zaak moest aannemen. Hoofdstuk 4 Peterson reed rustig in zijn auto, niet te snel en niet te langzaam. Hij voelde zich goed toen hij het meisje eindelijk weer zag. Eindelijk had hij haar gevonden. Daar was ze, de dochter van Riley, in haar eentje. Ze liep naar school en ze had geen flauw idee dat hij haar volgde. Dat hij op het punt stond haar leven te be?indigen. Toen hij haar bekeek bleef ze plotseling staan en draaide zich om, alsof ze vermoedde dat ze bekeken werd. Ze stond daar maar, alsof ze niet wist wat te doen. Een paar andere scholieren liepen langs haar heen en gingen het gebouw in. Hij liet de auto langzaam doorrijden. Hij wilde zien wat ze nu zou gaan doen. Niet dat het meisje belangrijk voor hem was. Haar moeder was het echte doelwit van zijn wraak. Haar moeder had hem ernstig gedwarsboomd en daar zou ze voor boeten. In zekere zin had ze dat al gedaan; tenslotte had hij Marie Sayles tot zelfmoord gedreven. Maar nu moest hij het meisje dat het belangrijkste voor haar was afpakken. Tot zijn vreugde draaide het meisje zich om en liep van de school vandaan. Blijkbaar had ze besloten om vandaag niet naar school te gaan. Zijn hart bonkte, hij wilde toeslaan. Maar dat kon niet. Nog niet. Hij moest tegen zichzelf zeggen dat hij geduldig moest zijn. Er waren nog steeds anderen in de buurt. Peterson reed door en ging een blokje om, terwijl hij zichzelf dwong geduldig te zijn. Hij onderdrukte een glimlach bij de gedachte aan het plezier dat in het vooruitzicht lag. Met wat hij voor haar dochter in gedachten had, zou Riley lijden op manieren die ze nooit voor mogelijk had gehouden. Hoewel ze nog slungelig en onhandig was, leek het meisje heel veel op haar moeder. Dat zou het nog bevredigender maken. Terwijl hij rondreed zag hij het meisje vlot over de straat lopen. Hij stopte bij de stoep en keek een paar minuten naar haar, totdat hij besefte dat ze een straat in liep die de stad uit leidde. Als ze alleen naar huis zou lopen, dan zou dit het perfecte moment zijn om haar te pakken. Zijn hart bonkte, hij wilde genieten van het zalige vooruitzicht. Peterson reed nog een blokje om met zijn auto. Peterson wist dat je moest leren om sommige pleziertjes uit te stellen, om te wachten op het juiste moment. Uitgestelde voldoening maakte alles veel fijner. Hij had dat van jaren smakelijke, trage wreedheid geleerd. Er is gewoon zoveel om naar uit te kijken, dacht hij tevreden. Toen hij weer terugkwam en haar weer zag lachte Peterson hardop. Ze probeerde een lift te krijgen! God was hem vandaag goed gezind. Het was duidelijk voorbestemd om haar leven te nemen. Hij stopte zijn auto naast haar en schonk haar zijn meest aangename glimlach. “Lift nodig?” Het meisje glimlachte breed terug. “Bedankt. Dat zou fantastisch zijn.” “Waar moet je naartoe?” vroeg hij. “Ik woon net een klein stukje buiten de stad.” Het meisje gaf hem het adres. Hij zei: “Ik kom daar vlak langs. Stap maar in.” Het meisje ging voorin zitten. Met groeiende voldoening zag hij dat ze dezelfde lichtbruine ogen als haar moeder had. Peterson drukte op de knopjes om de deuren en ramen op slot te doen. Door het zachte gezoem van de airconditioner merkte het meisje het niet eens. * April voelde een plezierig stoot adrenaline toen ze haar veiligheidsriem omdeed. Ze had nog nooit eerder gelift. Haar moeder zou een toeval krijgen als ze erachter kwam. Natuurlijk had mama gelijk, dacht April. Het was echt gemeen dat ze haar de vorige avond bij papa had laten blijven, en alleen maar vanwege een of ander raar idee van haar dat Peterson in hun huis geweest was. Dat was niet waar, April wist dat. De twee agenten die haar naar het huis van haar vader gebracht hadden, hadden dat gezegd. Uit wat ze tegen elkaar gezegd hadden, bleek dat kennelijk het hele Bureau dacht dat mama een beetje kierewiet was. De man zei: “Waarom ben je in Fredericksburg?” April keek hem aan. Hij was een prettig uitziende man met een brede kaak, ruig haar en een stoppelbaardje. Hij glimlachte. “School,” zei April. “Een zomercursus?” vroeg de man. “Ja,” zei April. Ze ging hem echt niet vertellen dat ze besloten had om te spijbelen. Niet dat hij het type man leek die het niet zou begrijpen. Hij zag er ok? uit. Misschien kreeg hij er zelfs wel een kick van om haar te helpen bij het trotseren van het ouderlijk gezag. Maar het was het beste om geen risico te nemen. De glimlach van de man werd een beetje ondeugend. “En wat vindt je moeder van liften?” vroeg hij. April bloosde van schaamte. “O, dat vindt ze niet erg,” zei ze. De man grinnikte. Het was geen fijn geluid. En er was April iets opgevallen. Hij had gevraagd wat haar m??der ervan vond, niet wat haar ??ders ervan vonden. Waarom zei hij dat? Op dit tijdstip was er vrij veel verkeer zo dicht bij de school. Het zou even duren voor ze thuis zou zijn. April hoopte dat de man niet een heel gesprek zou gaan beginnen. Dat zou het erg ongemakkelijk maken. Maar na een paar straten van stilte voelde April zich nog ongemakkelijker. De man glimlachte niet meer en zijn uitdrukking kwam nogal grimmig op haar over. Ze zag dat alle deuren op slot zaten. Ongemerkt liet ze haar vingers naar het knopje van het raam aan de passagierskant glijden. Er zat geen beweging in. De auto stopte achter een rij auto’s voor een rood verkeerslicht. De man deed zijn linker richtingaanwijzer aan. April werd door een plotselinge vlaag van angst bevangen. “Eh... We moeten hier rechtdoor,” zei ze. De man zei niets. Had hij haar gewoon niet gehoord? Op een of andere manier durfde ze het niet nog een keer te zeggen. Trouwens, misschien had hij een andere route in gedachten. Maar nee, ze kon niet bedenken hoe hij haar via die richting naar huis kon brengen. April vroeg zich af wat ze moest doen. Moest ze om hulp schreeuwen? Zou iemand haar horen? En als de man niet had gehoord wat ze zei? Stel dat hij helemaal geen kwaad in de zin had? Dan zou het hele gebeuren vreselijk g?nant zijn. Toen zag ze een bekende op de stoep slenteren, met zijn rugzak over zijn schouder. Het was Brian, momenteel haar soort-van-vriendje. Ze tikte hard tegen het raam. “Wil je een lift?” mimede ze naar Brian. Brian grijnsde en knikte. “O, dat is mijn vriendje,” zei April. “Kunnen we stoppen en hem meenemen, alsjeblieft? Hij is toch onderweg naar mijn huis.” Dat was een leugen. April had eigenlijk geen idee waar Brian naartoe ging. De man fronste en gromde. Hij was hier helemaal niet blij mee. Zou hij stoppen? Aprils hart bonkte wild. Brian was aan de telefoon terwijl hij op de stoep bleef staan wachten. Maar hij keek recht naar de auto en April wist zeker dat hij de bestuurder duidelijk kon zien. Ze was blij dat ze een mogelijke getuige had voor het geval de man iets kwaads in de zin had. De man bestudeerde Brian en zag dat hij recht naar hem keek. Zonder een woord te zeggen deed de man de deuren van het slot. April gebaarde naar Brian om achterin in te stappen, dus hij opende het portier en sprong erin. Net op het moment dat het verkeerslicht op groen sprong en de rij auto’s weer begon te rijden, sloot hij de deur. “Bedankt voor de lift, meneer,” zei Brian vrolijk. De man zei helemaal niets. Hij bleef fronsen. “Hij brengt ons naar mijn huis, Brian,” zei April. “Geweldig,” antwoordde Brian. April voelde zich nu veilig. Als de man echt slechte bedoelingen had, zou hij heus niet zowel haar als Brian grijpen. Hij zou ze heus wel rechtstreeks naar het huis van mama brengen. Vooruitdenkend vroeg April zich af of ze haar moeder over de man en haar achterdocht over hem zou vertellen. Maar nee, dat zou betekenen dat ze haar gespijbel en het liften moest toegeven. Mam zou haar voor eeuwig huisarrest geven. Trouwens, dacht ze, de bestuurder kon Peterson niet zijn. Peterson was een psychotische moordenaar, niet een gewone man die in een auto rondreed. En Peterson was tenslotte dood. Hoofdstuk 5 De strakke, grimmige uitdrukking van Brent Meredith vertelde Riley dat hij helemaal niet blij was met haar verzoek. “Het is logisch als ik die zaak aanneem,” zei ze. “Ik heb meer ervaring dan wie dan ook met dit soort perverse seriemoordenaars.” Ze had zojuist het telefoontje van Reedsport beschreven en de kaak van Meredith stond de hele tijd strak. Na een lange stilte zuchtte Meredith. “Ik vind het goed,” zei hij met tegenzin. Riley zuchtte van opluchting. “Dank u, meneer,” zei ze. “Bedank me niet,” snauwde hij. “Ik doe dit tegen beter weten in. Ik stem er alleen maar mee in omdat jij de speciale vaardigheden hebt om deze zaak aan te pakken. Jouw ervaring met dit soort moordenaars is uniek. Ik zal een partner aan je toewijzen.” Riley kreeg een schok van ontmoediging. Ze wist dat het geen optie was om nu met Bill te werken, maar ze vroeg zich af of Meredith wist waarom er zo’n spanning tussen de langdurige partners was. Ze dacht dat het waarschijnlijker was dat Bill simpelweg tegen Meredith gezegd had dat hij voorlopig dicht bij huis wilde werken. “Maar meneer...” begon ze. “Geen gemaar,” zei Meredith. “En niet meer van die solistische capriolen. Het is niet slim en het is tegen de beleidsregels. Je bent al meer dan eens bijna gedood. Regels zijn regels. En ik verbreek er nu al meer dan genoeg door je niet met verlof te sturen na de recentelijke gebeurtenissen.” “Ja, meneer,” zei Riley snel. Meredith wreef over zijn kin en dacht duidelijk over alle mogelijkheden na. Hij zei: “Agent Vargas gaat met je mee.” “Lucy Vargas?” vroeg Riley. Meredith knikte alleen maar. Riley vond geen prettig idee. “Ze zat in het team dat gisteravond bij mij thuiskwam,” zei Riley. “Ik ben erg onder de indruk van haar en ik mag haar, maar ze is een groentje. Ik ben gewend om met iemand te werken die meer ervaren is.” Meredith glimlachte breeduit. “Haar cijfers op de opleiding waren buitengewoon. En ok?, ze is jong. Het komt zelden voor dat studenten die net van de opleiding komen worden aangenomen bij de GAE. Maar ze is ?cht zo goed. Ze is er klaar voor om ervaring in het veld op te doen.” Riley wist dat ze geen keus had. Meredith ging verder. “Hoe snel kun je klaar zijn om te vertrekken?” In haar hoofd liep Riley de noodzakelijke voorbereidingen door. Boven aan haar lijstje stond dat ze haar dochter moest spreken. En wat nog meer? Haar reisbenodigdheden waren niet hier op kantoor. Ze moest naar Fredericksburg rijden en even naar huis, ervoor zorgen dat April bij haar vader zou blijven, en daarna terug naar Quantico rijden. “Geef me drie uur,” zei ze. “Ik bel om een vliegtuig te regelen,” zei Meredith. “Ik licht de politiechef in Reedsport in dat er een team onderweg is. Wees over precies drie uur bij de landingsbaan. Als je te laat bent, zal je ervan lusten.” Riley stond nerveus op. “Ik begrijp het, meneer,” zei ze. Ze bedankte hem bijna weer, maar dacht snel aan zijn bevel om dat niet te doen. Ze liep zonder nog een woord te zeggen zijn kantoor uit. * Riley was binnen een halfuur thuis, parkeerde en liep rechtstreeks naar de voordeur. Ze moest haar reisbenodigdheden pakken: een kleine reistas met toiletspullen en een setje schone kleren die ze altijd ingepakt klaar had staan. Ze moest de tas supersnel gaan halen en dan de stad in, waar ze het een en ander aan April en Ryan moest uitleggen. Ze keek helemaal niet naar dat gedeelte uit, maar ze moest er zeker van zijn dat April veilig was. Toen ze de sleutel in de voordeur stak merkte ze dat deze al open was. Ze wist dat ze hem op slot had gedaan toen ze wegging. Dat deed ze altijd, ze vergat het nooit. Alle alarmbellen gingen bij Riley af. Ze trok haar pistool en liep naar binnen. Terwijl ze zich stilletjes door het huis bewoog en alle hoeken doorzocht, werd ze zich van een lang, ononderbroken geluid bewust. Het leek van buiten te komen, achter het huis. Het was muziek, heel harde muziek. Wat is dit? Nog steeds alert op een indringer liep ze door de keuken. De achterdeur stond een beetje open en buiten galmde een popnummer. Ze rook een bekende geur. “O jezus, niet weer,” zei ze tegen zichzelf. Ze stopte haar pistool terug in de holster en liep naar buiten. En ja hoor, daar was April. Ze zat met een slanke jongen van haar leeftijd aan de picknicktafel. De muziek kwam uit een paar kleine luidsprekers die op de picknicktafel stonden. Toen ze haar moeder zag schoten de ogen van April vol met paniek. Ze reikte onder de picknicktafel om de joint in haar hand uit te maken, duidelijk hopend dat de peuk gewoon zou verdwijnen. “Doe maar geen moeite om het te verbergen,” zei Riley en ze stapte naar de tafel. “Ik weet wat je aan het doen bent.” Ze kon zichzelf nauwelijks verstaanbaar maken door de muziek. Ze reikte naar de muziekspeler en zette hem af. “Dit is niet wat het lijkt, mama,” zei April. “Dit is prec??s wat het lijkt,” zei Riley. “Geef me de rest.” April rolde met haar ogen en gaf Riley een plastic zakje met een klein beetje wiet erin. “Ik dacht dat je aan het werk was,” zei April, alsof dat alles verklaarde. Riley wist niet of ze kwaad of teleurgesteld moest zijn. Ze had April al een keer eerder op het roken van wiet betrapt. Maar het ging nu beter tussen hen, en ze had gedacht dat die dagen achter hen lagen. Riley staarde naar de jongen. “Mama, dit is Brian,” zei April. “Hij is een vriend van school.” Met een uitdrukkingsloze grijns en glazige ogen reikte de jongen Riley de hand. “Aangenaam kennis te maken, mevrouw Paige,” zei hij. Riley hield haar handen naast haar lichaam. “Wat doe je hier eigenlijk?” vroeg Riley aan April. “Ik woon hier,” zei April schouderophalend. “Je weet best wat ik bedoel. Je hoort bij je vader te zijn.” April antwoordde niet. Riley keek op haar horloge. De tijd raakte op. Ze moest deze situatie snel oplossen. “Vertel me wat er is gebeurd,” zei Riley. April begon er een beetje bedremmeld uit te zien. Ze was niet op deze situatie voorbereid. “Vanmorgen ben ik vanaf het huis van papa naar school gelopen,” zei ze. “Ik kwam Brian voor school tegen. We besloten om vandaag te spijbelen. Het is niet erg als ik zo nu en dan wat mis. Ik slaag toch wel. Het examen is pas op vrijdag.” Brian liet een nerveuze, stomme lach horen. “Ja, April doet het echt goed in die les, mevrouw Paige,” zei hij. “Ze is geweldig.” “Hoe ben je hier gekomen?” vroeg Riley. April wendde haar blik af. Riley kon makkelijk raden waarom ze aarzelde om haar de waarheid te vertellen. “O god, jullie zijn hierheen gelift, of niet soms?” zei Riley. “De bestuurder was echt een aardige man, erg stil,” zei April. “Brian was er de hele tijd bij. We waren veilig.” Riley had moeite om haar stem en zenuwen de baas te blijven. “Hoe w??t je of je veilig was? April, je mag n??it met vreemden meeliften. En waarom zou je na de schrik van gisteravond hierheen willen komen? Dat was enorm dom. Stel dat Peterson nog steeds hier had rondgehangen?” April glimlachte alsof ze beter wist. “Kom op, mam. Je maakt je te veel zorgen. Dat zeiden de andere agenten. Ik hoorde twee van hen erover praten; de jongens die me gisteravond naar het huis van papa hebben gebracht. Ze zeiden dat Peterson echt wel dood is en dat jij dat gewoon niet kunt accepteren. Ze zeiden dat degene die de steentjes achtergelaten heeft gewoon een grapje wilde uithalen.” Riley was woest. Ze wilde dat ze die agenten te pakken kon krijgen. Wat een lef hadden ze, om in het bijzijn van haar dochter zo over haar te spreken. Ze wilde April naar hun namen vragen, maar besloot om het te laten gaan. “Luister naar me, April,” zei Riley. “Ik moet een paar dagen de stad uit voor een zaak. Ik moet meteen weg. Ik breng je naar je vader. Ik wil dat je daar blijft.” “Waarom kan ik niet met jou mee?” vroeg April. Riley vroeg zich af waarom tieners in hemelsnaam zo stom over sommige dingen konden zijn. “Omdat je dit vak moet afmaken,” zei ze. “Je moet ervoor slagen of je raakt achter op school. Engels is een verplicht vak en je hebt het zonder goede reden verpest. En trouwens, ik ben aan het werk. Het is niet altijd veilig om bij me te zijn terwijl ik aan een zaak werk. Dat zou je ondertussen wel moeten weten.” April zei niets. “Kom mee naar binnen,” zei Riley. “We hebben maar een paar minuten. Ik pak wat spulletjes bij elkaar en jij ook. Dan breng ik je naar het huis van je vader.” Ze draaide zich om naar Brian en Riley ging verder: “En jou breng ik naar huis.” “Ik kan liften,” zei Brian. Riley staarde hem alleen maar aan. “Ok?,” zei Brian en hij zag er een beetje angstig uit. Hij en April stonden op en liepen achter Riley aan naar binnen. “Schiet op en stap in de auto, allebei,” zei ze. De twee tieners verlieten gehoorzaam het huis. Ze sloot de nieuwe grendel die ze aan de achterdeur had gemaakt en ging toen van kamer naar kamer om er zeker van te zijn dat alle ramen dicht waren. In haar eigen slaapkamer pakte ze haar reistas en controleerde of alles wat ze nodig had er nog in zat. Toen ze wegging keek ze nerveus naar haar bed, alsof de kiezelsteentjes teruggekomen zouden zijn. Even vroeg ze zich af waarom ze naar een andere staat ging in plaats van hier te blijven en te proberen de moordenaar op te sporen die ze daar had neergelegd om haar te treiteren. Trouwens, die stunt van April had haar bang gemaakt. Kon ze erop vertrouwen dat haar dochter veilig zou blijven in Fredericksburg? Dat had ze eerder gedacht, maar nu had ze haar twijfels. Maar ze kon er niets aan veranderen. Ze was begaan met de nieuwe zaak en moest vertrekken. Terwijl ze naar buiten en naar de auto liep, gluurde ze het dikke, donkere bos in, speurend naar een teken van Peterson. Maar er was niets. Hoofdstuk 6 Terwijl Riley de twee tieners naar een exclusiever gedeelte van Fredericksburg reed, wierp ze een blik op de klok en huiverde toen ze zag hoe weinig tijd ze nog over had. Ze moest aan de woorden van Meredith denken. Als je te laat bent, zal je ervan lusten. Misschien, heel misschien, kon ze op tijd bij de landingsbaan komen. Ze was van plan geweest om alleen maar even langs huis te gaan om een reistas op te halen, maar nu werd het een stuk ingewikkelder. Ze dacht eraan om Meredith op te bellen en hem te waarschuwen dat ze door familieomstandigheden wat later zou zijn. Nee, besloot ze; haar baas twijfelde al genoeg aan haar. Ze kon niet van hem verwachten dat hij haar nog meer ruimte zou geven. Gelukkig was het adres van Brian op de route naar het huis van Ryan. Toen Riley bij een grote voortuin stopte zei ze: “Ik zou mee naar binnen moeten gaan en je ouders vertellen wat er gebeurd is.” “Ze zijn niet thuis,” zei Brian schouderophalend. “Mijn vader is voorgoed weg en mijn moeder is er niet vaak.” Hij stapte uit, draaide zich om en zei: “Bedankt voor de lift.” Terwijl hij naar zijn huis liep, vroeg Riley zich af wat voor ouders hun kinderen zo alleen lieten. Wisten ze niet in wat voor moeilijkheden een tiener kon komen? Maar misschien heeft zijn moeder niet veel keuze, dacht Riley droevig. Wie ben ik om te oordelen? Zodra Brian binnen was reed Riley weg. April had gedurende de rit nog niets gezegd en ze leek niet in de stemming om nu te praten. Riley kon niet zeggen of die stilte door chagrijnigheid of door schaamte kwam. Ze realiseerde zich dat ze weinig over haar eigen dochter wist. Riley was overstuur door zowel zichzelf als door April. De vorige dag was alles nog goed tussen hen geweest. Ze had gedacht dat April de druk waarmee een FBI-agent te maken had door begon te krijgen. Maar toen had Riley er die avond op gestaan dat April naar het huis van haar vader moest, en vandaag was April in opstand gekomen omdat ze daartoe gedwongen was. Riley herinnerde zichzelf eraan dat ze begripvoller moest zijn. Ze was zelf ook altijd opstandig geweest. En Riley wist hoe het was om een moeder te verliezen en een afstandelijke vader te hebben. April was uiteraard bang dat haar hetzelfde zou overkomen. Ze is doodsbang dat mijn veiligheid in het geding komt, besefte Riley. Gedurende de laatste maanden had April gezien dat haar moeder zowel lichamelijke als emotionele verwondingen had moeten verdragen. Na de schrik van de indringer van de vorige avond moest April wel ziek van bezorgdheid zijn. Riley herinnerde zichzelf eraan dat ze beter op de gevoelens van haar dochter moest letten. Iedereen, van welke leeftijd dan ook, zou moeite hebben met de verwikkelingen in het leven van Riley. Riley stopte voor het huis waar ze vroeger met Ryan gewoond had. Het was een groot, mooi huis met een zuilengang bij de zijdeur, of porte-coch?re, zoals Ryan het noemde. Tegenwoordig parkeerde Riley liever in de straat dan op de oprit en onder het afdak. Ze had zich hier nooit thuis gevoeld. Op een of andere manier had het wonen in een respectabele buitenwijk nooit bij haar gepast. Haar huwelijk, het huis, de buurt: het vertegenwoordigde allemaal verwachtingen waaraan ze nooit kon voldoen. In de loop der jaren was Ryan gaan ingezien dat ze beter was in haar werk dan in een normaal leven leiden. Uiteindelijk had ze het huwelijk, het huis en de buurt verlaten en dat maakte haar nog meer vastberaden om aan de verwachtingen van het moederschap van een tienerdochter te voldoen. Toen April het portier wilde opendoen zei Riley: “Wacht even.” April draaide zich om en keek haar verwachtingsvol aan. Zonder al te veel na te denken zei Riley: “Ik weet het. Ik begrijp het.” April staarde haar met een verbouwereerde uitdrukking aan. Heel even leek ze op het punt te staan om in tranen uit te barsten. Riley was bijna net zo verbaasd als haar dochter. Ze wist niet helemaal zeker wat haar bezielde. Ze wist alleen dat dit niet het juiste moment voor ouderlijke berispingen was, zelfs al zou ze er de tijd voor hebben, wat ze niet had. Ze voelde ook diep vanbinnen dat ze precies het juiste had gezegd. Riley en April stapten uit en liepen samen naar het huis. Ze wist niet of ze hoopte dat Ryan thuis zou zijn of niet. Ze wilde geen discussie met hem aangaan en ze had al besloten om hem niet over het incident met de marihuana te vertellen. Ze wist dat ze het zou moeten doen, maar er was simpelweg geen tijd om met zijn reactie om te gaan. Maar ze moest toch aan hem uitleggen dat ze een paar dagen weg zou gaan. Gabriela, de gezette vrouw uit Guatemala van middelbare leeftijd die al jarenlang de huishoudhulp van de familie was, begroette Riley en April bij de voordeur. Gabriela’s ogen stonden wagenwijd open van bezorgdheid. “Hija, waar ben jij geweest?” vroeg ze met haar zware accent. “Het spijt me, Gabriela,” zei April tam. Gabriela keek goed naar het gezicht van April. Riley zag aan haar uitdrukking dat ze gemerkt had dat April wiet had gerookt. “Tonta!” zei Gabriela scherp. “Lo siento mucho,” zei April en ze klonk oprecht berouwvol. “Vente conmigo,” zei Gabriela. Terwijl ze April wegleidde keerde ze zich om en gaf Riley een blik van afkeuring. Riley verschrompelde onder die blik. Gabriela was een van de weinige mensen in de wereld die haar echt intimideerden. De vrouw ging ook geweldig met April om en op dit moment leek ze beter met het ouderschap om te gaan dan Riley. Riley riep naar Gabriela: “Is Ryan er?” Terwijl ze wegliep antwoordde Gabriela: “Si.” Toen riep ze door het huis: “Se?or Paige, uw dochter is terug.” Ryan verscheen in de gang, gekleed en gekapt om de deur uit te gaan. Hij leek verrast om Riley te zien. “Wat doe jij hier?” vroeg hij. “Waar was April?” “Ze was bij mij thuis.” “Wat? Na alles wat er gisteravond is gebeurd, heb je haar mee naar huis genomen?” Rileys kaken stonden strak van verontwaardiging. “Ik heb haar nergens mee naartoe genomen,” zei ze. “Vraag het haar zelf, als je wilt weten hoe ze daar gekomen is. Het is niet mijn schuld dat ze niet bij jou wil wonen. Jij bent de enige die daar iets aan kan doen.” “Dit is allemaal jouw schuld, Riley. Door jou is ze volledig losgeslagen.” Heel even was Riley laaiend. Maar haar razernij maakte plaats voor een beklemmend gevoel dat hij weleens gelijk kon hebben. Het was niet eerlijk, maar hij wist precies hoe hij haar kon raken. Riley haalde diep adem en zei: “Luister, ik ga voor een paar dagen de stad uit. Ik heb een zaak in het noorden van New York. April moet hier blijven en ze mag nergens naartoe. Leg alsjeblieft de situatie aan Gabriela uit.” “Leg j?j de situatie maar aan Gabriela uit,” snauwde Ryan. “Ik moet naar een klant. Nu.” “En ik moet een vliegtuig halen. Nu.” Ze bleven elkaar een paar tellen aankijken. Hun discussie bereikte een patstelling. Toen ze in zijn ogen keek, bedacht Riley dat ze ooit van hem gehouden had. En hij leek toen net zoveel van haar te houden. Dat was toen ze allebei nog jong en arm waren, voordat hij een succesvol advocaat geworden was en zij een FBI-agent. Ze kon het niet helpen, maar ze vond hem nog steeds een erg knappe man. Hij deed er veel moeite voor om er zo uit te zien en bracht vele uurtjes op de sportschool door. Riley wist ook heel goed dat hij veel vrouwen in zijn leven had. Dat was een deel van het probleem: hij genoot te veel van zijn vrijheid als vrijgezel om zich druk te maken over het ouderschap. Niet dat ik het er nou veel beter vanaf breng, dacht ze. Toen zei Ryan: “Het draait altijd om jouw werk.” Riley slikte haar kwaadheid weg. Ze bleven maar in hetzelfde kringetje ronddraaien hierover. Haar baan was op een of andere manier te gevaarlijk en te onbeduidend tegelijk. Zijn baan was het enige wat telde, omdat hij veel meer geld verdiende en omdat hij beweerde echt een verschil in de wereld te kunnen maken. Alsof het afhandelen van rechtszaken voor rijke klanten meer waard was dan Rileys eeuwige gevecht tegen het kwaad. Maar ze wilde niet weer in deze vermoeiende, oude discussie meegesleept worden die ze geen van beiden konden winnen. “We praten wel als ik terug ben,” zei ze. Ze draaide zich om en liep het huis uit. Ze hoorde dat Ryan de deur achter haar dichtdeed. Riley stapte in haar auto en reed weg. Ze had nog minder dan een uur om naar Quantico terug te rijden. Haar hoofd tolde. Er gebeurde zo veel, zo snel. Ze had nog maar net besloten om een nieuwe zaak aan te nemen, maar nu vroeg ze zich af of ze er wel goed aan gedaan had. Niet alleen had April er moeite mee, maar Riley wist ook zeker dat Peterson terug was in haar leven. Maar op een of andere manier was het logisch. Zolang April bij haar vader was, zou ze veilig zijn voor de klauwen van Peterson. En Peterson zou gedurende Rileys afwezigheid geen andere slachtoffers te pakken nemen. Zo verward als ze door hem was, Riley wist ??n ding zeker: zij was zijn doelwit. Zij, en niemand anders, was zijn volgende slachtoffer. En het voelde goed om een tijdje ver van hem vandaan te zijn. Ze herinnerde zichzelf ook aan een harde les die ze tijdens haar laatste zaak had geleerd: niet al het kwaad in de wereld tegelijkertijd aanpakken. Het kwam op een simpel motto neer: ??n monster tegelijk. En nu ging ze achter een behoorlijk kwaadaardige bruut aan. Een man van wie ze wist dat hij snel weer zou toeslaan. Hoofdstuk 7 De man spreidde stukken ketting uit op de lange werktafel in zijn kelder. Het was donker buiten, maar al die roestvrijstalen schakels waren helder en glimmend onder de gloed van een enkel peertje. Hij trok een van de kettingen uit tot de volle lengte. Het ratelende geluid haalde verschrikkelijke herinneringen naar boven; geketend zijn, opgesloten in een kooi en gekweld worden met kettingen zoals deze. Maar het was alsof hij tegen zichzelf zei: ik moet mijn angsten onder ogen zien. En om dat te doen moest hij zijn macht over de kettingen bewijzen. In het verleden hadden de kettingen veel te vaak macht over hem gehad. Het was jammer dat iemand om deze reden moest lijden. Vijf jaar lang had hij gedacht dat hij de hele toestand achter zich had gelaten. Het had veel geholpen toen de kerk hem als nachtwaker aangenomen had. Hij vond dat werk leuk, was trots op het gezag dat het met zich meebracht. Hij vond het fijn om zich sterk en nuttig te voelen. Maar vorige maand hadden ze hem die baan afgenomen. Ze hadden iemand met ervaring in de beveiliging nodig, zeiden ze, en betere referenties. Iemand die groter en sterker was. Ze hadden beloofd dat hij in de tuin mocht blijven werken. Hij zou dan nog genoeg geld verdienen om de huur van dit kleine huisje te kunnen betalen. Maar toch had het verlies van die baan, het verlies van het gezag dat hij erdoor had gekregen, hem geschokt. Hij had zich er hulpeloos door gevoeld. Die drang was weer losgebroken; die wanhopige behoefte om niet hulpeloos te zijn, die razende noodzaak om macht over die kettingen te behouden, zodat ze hem niet weer te pakken zouden krijgen. Hij had eerder al geprobeerd om die drang te ontlopen, alsof hij zijn inwendige duisternis hier in de kelder kon achterlaten. De laatste keer was hij helemaal naar Reedsport gereden in de hoop eraan te kunnen ontsnappen. Maar hij kon het niet. Hij wist niet waarom het hem niet lukte. Hij was een goede man, een man met een goed hart die graag anderen hielp. Maar vroeg of laat keerde zijn vriendelijkheid zich altijd tegen hem. Toen hij die vrouw had geholpen, die verpleegster die boodschappen naar haar auto in Reedsport had gedragen, had ze geglimlacht en gezegd: “Wat een goede jongen!” Hij huiverde bij de herinnering aan de glimlach en die woorden. “Wat een goede jongen!” Zijn moeder had geglimlacht en zulke dingen gezegd, zelfs terwijl ze de ketting aan zijn been zo kort hield dat hij niet bij het eten kon komen of zelfs naar buiten kon kijken. En de nonnen hadden ook geglimlacht en zulke dingen gezegd toen ze door een kleine vierkante opening in de deur in zijn kleine gevangenis naar hem keken. “Wat een goede jongen!” Hij wist dat niet iedereen wreed was. De meeste mensen hadden het echt goed met hem voor, zeker in dit kleine stadje waar hij al jarenlang woonde. Ze mochten hem zelfs. Maar waarom zag iedereen hem als een kind, en nog een gehandicapt kind ook? Hij was zevenentwintig en hij wist dat hij behoorlijk slim was. Zijn hoofd zat vol briljante idee?n en hij kwam zelden een probleem tegen dat hij niet kon oplossen. Maar hij wist natuurlijk wel waarom de mensen hem zo zagen. Dat kwam doordat hij amper kon praten. Al zijn hele leven stotterde hij hopeloos en hij probeerde altijd om maar helemaal niet te praten, hoewel hij alles begreep wat andere mensen zeiden. Bovendien was hij klein en zwak. Hij had een gedrongen en kinderlijk uiterlijk, net als iemand die met een of andere aangeboren afwijking was geboren. Er zat een opmerkelijk stel hersenen in zijn lichtelijk misvormde schedel gevangen, gehinderd in het verlangen om geniale dingen te doen in het leven. Maar niemand wist dat. Helemaal niemand. Zelfs de artsen in het psychiatrisch ziekenhuis niet. Het was gewoon ironisch. Mensen dachten dat hij geen woorden zoals ‘ironisch’ kende. Maar die kende hij wel. Nu merkte hij dat hij nerveus met een knoopje zat te spelen. Hij had het knoopje van de blouse van de verpleegster gerukt toen hij haar had opgehangen. Denkend aan haar keek hij in de armoedige woning rond waar hij haar ruim een week lang had vastgeketend. Hij had met haar willen praten, had haar willen uitleggen dat het niet zijn bedoeling was om zo wreed te zijn. Maar ze had zoveel op zijn moeder en op de nonnen geleken, vooral in dat verpleegstersuniform van haar. Het had hem verward haar in dat uniform te zien. Het was net als met die vrouw van vijf jaar geleden, de gevangenisbewaakster. Op een of andere manier waren beide vrouwen in zijn hoofd met zijn moeder en de nonnen en het ziekenhuispersoneel samengesmolten. Het was gewoonweg niet te doen om ze uit elkaar te houden. Het was een opluchting dat het met haar gedaan was. Het was een afschuwelijke verantwoordelijkheid geweest om haar zo vastgebonden te houden, haar water te geven, naar haar gekreun door de ketting heen die haar knevelde te luisteren. Hij had de ketting om haar mond alleen zo nu en dan losgemaakt om haar via een rietje water te geven. Dan had ze geprobeerd om te schreeuwen. Had hij maar aan haar kunnen uitleggen dat ze n??t moest schreeuwen, omdat de buren aan de overkant haar niet mochten horen. Als hij het haar maar had kunnen vertellen, dan zou ze het misschien begrepen hebben. Maar hij had het niet kunnen uitleggen, niet met zijn hopeloze gestotter. In plaats daarvan had hij haar zwijgend met een scheermes bedreigd. Op den duur had zelfs het dreigement niet geholpen. Toen had hij haar keel doorgesneden. Daarna had hij haar terug naar Reedsport gebracht en haar zo opgehangen dat iedereen het kon zien. Hij wist niet precies waarom. Misschien was het een waarschuwing. Als mensen het nou maar gewoon konden begrijpen. Als ze dat deden, zou hij niet zo wreed hoeven te zijn. Misschien was het ook wel zijn manier om tegen de wereld te zeggen hoeveel het hem speet. Want hij h?d spijt. Hij zou morgen naar de bloemenwinkel gaan en bloemen kopen – een goedkoop klein boeketje – voor de familie. Hij kon niet tegen de bloemist praten, maar hij kon eenvoudige instructies opschrijven. Het geschenk zou anoniem zijn. En als hij een goed plekje kon vinden om zich te verstoppen, zou hij bij het graf staan als ze haar begroeven en net als alle rouwenden zijn hoofd buigen. Hij trok nog een ketting strak aan op zijn werkbank. Hij trok de uiteinden zo strak als hij kon naar elkaar toe. Het kostte hem al zijn kracht om het geratel te laten ophouden. Maar diep vanbinnen wist hij dat dit niet genoeg was om hem meester van de kettingen te maken. Daarvoor moest hij de kettingen weer in gebruik nemen. En hij zou een van de dwangbuizen gebruiken die hij nog steeds in zijn bezit had. Iemand moest vastgebonden worden, net zoals hij vastgebonden was. Iemand anders moest lijden en sterven. Hoofdstuk 8 Zodra Riley en Lucy uit het vliegtuig van de FBI stapten, kwam er een jonge ge?niformeerde agent over de landingsbaan naar hen toe rennen. “Jemig, wat ben ik blij om jullie te zien,” zei hij. “Chef Alford zit er helemaal doorheen. Als iemand niet onmiddellijk het lichaam van Rosemary weghaalt, krijgt hij een hartaanval. Er zijn al overal verslaggevers. Ik ben Tim Boyden.” De moed zakte Riley in de schoenen toen zij en Lucy zich voorstelden. Als de media al zo snel ter plaatse waren, dan beloofde dat moeilijkheden. De zaak had een slechte start. “Kan ik helpen met iets te dragen?” vroeg agent Boyden. “Het lukt wel,” zei Riley. Zij en Lucy hadden maar een paar kleine tassen. Agent Boyden wees naar de andere kant van de landingsbaan. “De auto staat daar,” zei hij. Met zijn drie?n liepen ze vlug naar de auto. Riley stapte voorin aan de passagierskant in en Lucy ging achterin zitten. “We zijn maar een paar minuten verwijderd van de stad,” zei Boyden, terwijl hij de auto startte. “Man, ik kan maar niet geloven dat dit is gebeurd. Arme Rosemary. Iedereen mocht haar zo graag. Ze hielp altijd mensen. Toen ze een paar weken geleden verdween, vreesden we allemaal het ergste. Maar we konden nooit vermoeden...” Zijn stem stierf weg en hij schudde ongelovig zijn hoofd. Lucy leunde naar voren. “Ik begrijp dat jullie al eerder een moord als deze gehad hebben,” zei ze. “Ja, toen ik nog op de middelbare school zat,” zei Boyden. “Maar niet hier in Reedsport. Dat was in Eubanks, stroomafwaarts. Een lichaam in kettingen gewikkeld, net als Rosemary. Ook met een dwangbuis aan. Heeft de chef gelijk? Hebben we hier met een seriemoordenaar te maken?” “Dat kunnen we nog niet zeggen,” zei Riley. De waarheid was dat ze dacht dat de chef gelijk had. Maar de jonge agent leek al genoeg van streek. Het had geen zin om hem nog ongeruster te maken. “Ik kan het niet geloven,” zei Boyden weer hoofdschuddend. “Zo’n leuk klein stadje als het onze. Een aardige vrouw als Rosemary. Ik kan het niet geloven.” Toen ze de stad in reden, zag Riley in de kleine hoofdstraat een paar bestelbusjes met nieuwsploegen van de tv. Boven de stad cirkelde een helikopter met het logo van een televisiezender. Boyden reed naar een wegversperring waar zich een kleine groepje verslaggevers verzameld had. Een politieagent liet de auto door. Maar een paar tellen later zette Boyden de auto stil naast de spoorlijn. Daar was het lichaam, hangend aan een elektriciteitsmast. Een paar meter ervandaan stonden meerdere ge?niformeerde agenten. Toen Riley uitstapte herkende ze chef Raymond Alford, terwijl hij naar haar toe draafde. Hij zag er niet blij uit. “Ik hoop verdomme dat je een goede reden had om het lichaam hier te laten hangen,” zei hij. “Dit is een ramp. De burgemeester dreigt me mijn penning af te nemen.” Riley en Lucy liepen achter hem aan naar het lichaam. In het late middaglicht zag het er nog vreemder uit dan op de foto’s die Riley op haar computer had gezien. De roestvrijstalen kettingen fonkelden in het licht. “Ik neem aan dat je de plaats delict hebt afgezet,” zei Riley tegen Alford. “We hebben het zo goed mogelijk gedaan,” zei Alford. “We hebben het gebied ver genoeg afgebakend, zodat niemand het lichaam kan zien, behalve vanaf de rivier. We hebben de treinen om de stad heen omgeleid. Het levert vertraging op en hun dienstregeling loopt in de soep. Zo moeten de nieuwszenders van Albany erachter gekomen zijn dat er iets gaande was. Ze hebben het in elk geval niet van mijn mensen gehoord.” Terwijl Alford aan het praten was, werd hij overstemd door de tv-helikopter die recht boven hun hoofden hing. Hij gaf de poging op om te zeggen wat hij wilde zeggen. Riley kon het gevloek van zijn lippen lezen terwijl hij naar de helikopter keek. Zonder te stijgen zwenkte de helikopter in een cirkel weg. De piloot was duidelijk van plan om weer deze kant op te draaien. Alford pakte zijn mobiel. Toen hij iemand aan de telefoon kreeg schreeuwde hij: “Ik heb je gezegd dat je die verdomde helikopter hier w?g moet houden. Zeg tegen je piloot dat hij hoger dan honderdvijftig meter gaat met dat ding. Dat is de wet.” Aan de uitdrukking op het gezicht van Alford te zien, vermoedde Riley dat de persoon aan de andere kant van de lijn weerstand bood. Ten slotte zei Alford: “Als je die vogel nu niet onmiddellijk hier weghaalt, worden jouw verslaggevers niet toegelaten bij de persconferentie die ik vanmiddag ga geven.” Zijn gezicht ontspande een beetje. Hij keek omhoog en wachtte. En ja hoor, na een paar tellen steeg de helikopter naar een meer acceptabele hoogte. Het geluid van de motor vulde de lucht nog steeds met een hard en regelmatig gedreun. “God, ik hoop dat we niet nog meer van deze onzin krijgen,” gromde Alford. “Misschien blijven ze op afstand als we het lichaam weghalen. Ik denk dat er op de korte termijn een positieve kant aan zit. De hotels en B&B’s doen goede zaken. Restaurants ook; verslaggevers moeten toch eten. Maar op de lange termijn... Het is niet goed als toeristen bang worden voor Reedsport.” “Je hebt er goed aan gedaan om ze hier weg te houden,” zei Riley. “Dat is tenminste iets,” zei Alford. “Kom op, laten we aan de slag gaan.” Alford leidde Riley en Lucy dichter naar het opgehangen lichaam. Het lichaam zat vast in een provisorisch tuig van kettingen. Het tuig was aan een dik touw vastgemaakt, dat door een stalen katrol liep die aan een hoge dwarsbalk was bevestigd. De rest van het touw leidde in een scherpe hoek naar de grond. Riley kon nu het gezicht van de vrouw zien. En weer ging er een elektrische schok door haar heen toen ze de gelijkenis met Marie zag: dezelfde stille pijn en het lijden die het gezicht van haar vriendin vertoonde nadat ze zich had opgehangen. De uitpuilende ogen en de ketting die haar knevelde zorgde voor een nog angstaanjagender aanzicht. Riley keek naar haar nieuwe partner om haar reactie te zien. Tot haar verrassing zag ze dat Lucy al aantekeningen maakte. “Is dit jouw eerste moordzaak?” vroeg Riley aan haar. Lucy knikte alleen maar terwijl ze schreef en observeerde. Riley vond dat ze het aanzicht van het lijk ontzettend goed opnam. Veel beginnelingen zouden op dit moment al in de bosjes staan te kotsen. Daarentegen zag Alford er beslist beroerd uit. Zelfs na al die tijd was hij er niet aan gewend. Riley hoopte voor hem dat dat nooit nodig zou zijn. “Niet veel stank,” zei Alford. “Nog niet,” zei Riley. “Ze is nog steeds in een staat van autolyse, voornamelijk afbraak van inwendige cellen. Het is niet warm genoeg om het rottingsproces te versnellen. Het lichaam is vanbinnen nog niet gaan ontbinden. Dat is wanneer de stank echt heel erg wordt.” Alford werd alsmaar bleker bij dit soort praat. “Hoe zit het met de lijkstijfheid?” vroeg Lucy. “Ik weet zeker dat ze helemaal verstijfd is,” zei Riley. “Dat zal ze waarschijnlijk de komende twaalf uur zo blijven.” Lucy zag er nog altijd allerminst geschrokken uit. Ze bleef gewoon aantekeningen maken. “Ben je er al achter hoe de moordenaar haar daarboven heeft gekregen?” vroeg Lucy aan Alford. “We hebben een redelijk idee,” zei Alford. “Hij klom omhoog en maakte de katrol vast. Toen hees hij het lichaam op. Je ziet hoe het vastgemaakt is.” Alford wees naar een stapel ijzeren gewichten die naast het spoor lagen. Het touw was door de gaten in de gewichten gebonden, zorgvuldig dichtgeknoopt zodat ze niet los zouden raken. De gewichten waren van het soort dat je op fitnessapparaten in de sportschool kon vinden. Lucy boog voorover en keek beter naar de gewichten. “Er ligt hier bijna genoeg om het hele lichaam tegengewicht te geven,” zei Lucy. “Raar dat hij al dat zware spul met zich meegesleept heeft. Je zou denken dat hij alleen maar het touw aan de paal hoefde vast te binden.” “Wat maak je daaruit op?” vroeg Riley. Lucy dacht even na. “Hij is klein en niet erg sterk,” zei ze toen. “De katrol gaf hem niet genoeg hefboomeffect. Hij had de gewichten nodig om hem daarbij te helpen.” “Heel goed,” zei Riley. Toen wees ze naar de andere kant van de treinrails. Op een klein stukje was er een gedeeltelijke afdruk van een wiel in de berm te zien. “En je kunt zien dat hij zijn auto heel dichtbij geparkeerd heeft. Hij moest wel. Hij kon het lichaam in zijn eentje niet erg ver slepen.” Riley bestudeerde de grond naast de elektriciteitsmast en zag scherpe afdrukken in de aarde. “Het lijkt wel alsof hij een ladder heeft gebruikt,” zei ze. “Ja, en we hebben de ladder gevonden,” zei Alford. “Kom, ik laat het je zien.” Alford leidde Riley en Lucy over het spoor heen en naar een verweerde opslagruimte, gemaakt van golfplaten. Er hing een gebroken slot aan de deur. “Je kunt zien hoe hij binnen is gekomen,” zei Alford. “Het was heel gemakkelijk. Met een betonschaar was het zo gepiept. Deze opslagruimte wordt niet veel gebruikt, alleen voor langdurige opslag. Niet erg goed beveiligd.” Alford opende de deur en deed de tl-lampen aan. De ruimte was inderdaad bijna leeg, op een paar kratten na, die onder de spinnenwebben zaten. Alford wees naar een lange ladder die tegen de muur naast de deur stond. “Daar is de ladder,” zei hij. “We hebben verse modder aan de poten gevonden. De ladder hoort hier waarschijnlijk te staan, en de moordenaar wist ervan. Hij heeft ingebroken, de ladder naar buiten gesleept en is erop geklommen om de katrol te bevestigen. Toen hij het lichaam eenmaal had waar hij het wilde hebben, heeft hij de ladder teruggesleept. Daarna is hij weggereden.” “Misschien heeft hij de katrol ook uit de opslagruimte gehaald,” stelde Lucy voor. “De voorkant van deze opslagruimte is ’s nachts verlicht,” zei Alford. “Dus hij is brutaal, en ik durf te wedden dat hij snel is, al is hij niet erg sterk.” Op dat moment klonk er een scherpe, luide knal buiten. “Wat is dat?” riep Alford. Riley wist meteen dat het een schot was. Hoofdstuk 9 Alford trok zijn wapen en stormde de opslagruimte uit. Riley en Lucy volgden hem met hun handen op hun eigen wapens. Buiten cirkelde er iets rond de mast waar het lichaam aan hing. Het maakte een regelmatig zoemend geluid. De jonge agent Boyden had zijn pistool getrokken. Hij had net een schot afgevuurd naar de kleine drone die rond het lichaam cirkelde en stond klaar om nog een keer te vuren. “Boyden, stop dat verdomde wapen weg!” schreeuwde Alford. Hij stak zijn eigen wapen in zijn holster. Boyden draaide zich vol verbazing naar Alford om. En net op het moment dat hij zijn wapen opborg, steeg de drone op en vloog weg. De chef was ziedend. “Wat ben je verdomme aan het doen, op die manier te schieten?” snauwde hij naar Boyden. “De plaats delict beschermen,” zei Boyden. “Het is waarschijnlijk een blogger die foto’s neemt.” “Misschien,” zei Alford. “En ik ben er net zomin blij mee. Maar het is verboden om die dingen neer te schieten. Trouwens, dit is bewoond gebied. Je zou beter moeten weten.” Boyden liet zijn hoofd schaapachtig hangen. “Sorry, meneer,” zei hij. Alford draaide zich naar Riley toe. “Drones, verdomme!” zei hij. “Ik haat de eenentwintigste eeuw. Agent Paige, zeg me alsjeblieft dat we het lichaam nu naar beneden kunnen halen.” “Heb je meer foto’s dan wat ik gezien heb?” vroeg Riley. “Heel veel, van ieder klein detail,” zei Alford. “Je kunt ze in mijn kantoor bekijken.” Riley knikte. “Ik heb hier genoeg gezien. En je hebt goed werk geleverd, hoe je deze plek onder controle hebt gehouden. Ga je gang en haal haar naar beneden.” Alford zei tegen Boyden: “Bel de lijkschouwer. Zeg tegen hem dat hij kan ophouden met duimen draaien.” “Ja, chef,” zei Boyden, terwijl hij zijn mobiel pakte. “Kom,” zei Alford tegen Riley en Lucy. Hij bracht hen naar zijn politieauto. Zodra ze ingestapt waren en wegreden, liet een agent hen door de wegversperring naar de hoofdstraat rijden. Riley lette heel goed op de route. De moordenaar zou zijn voertuig langs deze zelfde route hebben gereden die zowel Boyden als Alford gebruikten. Er was geen andere weg naar het gebied tussen de opslagruimte en de spoorlijn. Iemand zou het voertuig van de moordenaar gezien kunnen hebben, al was het ze waarschijnlijk niet opgevallen. Het politiebureau van Reedsport was niets anders dan een kleine stenen winkelpand midden in de hoofdstraat van het stadje. Alford, Riley en Lucy liepen naar binnen en gingen het kantoor van de chef in. Alford legde een stapel dossiers op zijn bureau. “Dit is alles wat we hebben,” zei hij. “Het complete dossier van de oude zaak van vijf jaar geleden en alles van de moord van gisteravond.” Riley en Lucy pakten allebei een dossier en begonnen erdoorheen te bladeren. Rileys aandacht werd door de foto’s van de eerste zaak getrokken. De twee vrouwelijke slachtoffers waren even oud. De eerste had in een gevangenis gewerkt, waardoor ze tot op zekere hoogte een risico liep. Maar de tweede werd geacht een aanzienlijk kleiner risico te lopen. En er was geen aanwijzing dat ze regelmatig naar een bar of andere plek gingen die hen kwetsbaar zou maken. In beide zaken werden de vrouwen door degenen die ze kenden beschreven als vriendelijk, behulpzaam en heel gewoon. En toch moest er iets zijn wat de moordenaar specifiek in deze vrouwen aantrok. “Heb je nog vorderingen gemaakt met de moord op Marla Blainey?” vroeg Riley aan Alford. “Die zaak viel onder het departement van de politie van Eubanks. Rechercheur Lawson. Maar ik heb samen met hem aan de zaak gewerkt. We hebben niets bruikbaars gevonden. De kettingen waren niks bijzonders. De moordenaar kon ze bij iedere willekeurige ijzerwarenwinkel gekocht hebben.” Lucy leunde naar Riley om naar dezelfde foto’s te kijken. “Maar hij heeft er wel veel van gekocht,” zei Lucy. “Je zou denken dat een winkelbediende het opgemerkt zou hebben als iemand zoveel kettingen kocht.” Alford knikte dat hij het ermee eens was. “Ja, dat vermoedden we toen al. Maar we hebben in de hele omgeving contact met alle ijzerwarenwinkels opgenomen. Geen van de bedienden heeft een ongewone aankoop opgemerkt. Hij moet er hier en daar steeds maar een paar hebben gekocht, zonder al te veel aandacht te trekken. Tegen de tijd dat hij zijn eerste moord pleegde, had hij een grote stapel klaarliggen. Misschien nog steeds.” Riley keek goed naar de dwangbuis die de vrouw droeg. Het ding was identiek aan die het slachtoffer van de vorige avond droeg. “En hoe zit het met de dwangbuis?” vroeg Riley. Alford haalde zijn schouders op. “Je zou denken dat zoiets makkelijk te traceren is. Maar we hebben niets. Het is een standaarduitrusting in psychiatrische instellingen. We hebben alle ziekenhuizen in de staat gecontroleerd, inclusief ??n heel dichtbij. Niemand heeft gemerkt dat er dwangbuizen verdwenen of gestolen zijn.” Er viel een stilte terwijl Riley en Lucy de verslagen en foto’s verder bekeken. De lichamen waren op vijftien kilometer afstand van elkaar gevonden. Dat wees erop dat de moordenaar waarschijnlijk niet al te ver weg woonde. Maar het lijk van de eerste vrouw was argeloos op een rivieroever gedumpt. Gedurende de vijf tussenliggende jaren was de houding van de moordenaar op een of andere manier veranderd. “Dus wat denk je over die man?” vroeg Alford. “Waarom de dwangbuis en al die kettingen? Lijkt dat niet overdreven?” Riley dacht even na. “Volgens hem niet,” zei ze toen. “Het gaat om macht. Hij wil zijn slachtoffers niet alleen lichamelijk beperken, maar ook symbolisch. Het is meer dan alleen praktisch. Het gaat hem erom zijn slachtoffers hun macht af te nemen. De moordenaar wil dat echt heel duidelijk maken.” “Maar waarom vrouwen?” vroeg Lucy. “Als hij zijn slachtoffers machteloos wil maken, zou het dan niet meer effect hebben met mannen?” “Dat is een goede vraag,” antwoordde Riley. Ze dacht terug aan de plaats delict; hoe het lichaam zo zorgvuldig tegengewicht had gegeven. “Maar vergeet niet dat hij niet erg sterk is,” zei Riley. “Het kan deels zijn dat hij makkelijke doelwitten uitzoekt. Vrouwen van middelbare leeftijd zoals deze stribbelen minder tegen. Maar misschien vertegenwoordigen ze ook iets in zijn hoofd. Ze zijn niet als individuen geselecteerd, maar als vr??wen, en vanwege wat het dan ook is dat vrouwen voor hem betekenen.” Alford liet een cynisch gebrom horen. “Dus je zegt dat het niet persoonlijk is,” zei hij. “Het is niet zo dat deze vrouwen iets hebben ged??n, waarvoor ze gevangen en vermoord werden. Het is niet zo dat de moordenaar vond dat ze het verdiend hadden.” “Zo gaat het vaak,” zei Riley. “In mijn laatste zaak richtte de moordenaar zich op vrouwen die een pop hadden gekocht. Het maakte hem niets uit wie ze waren. Het enige wat telde was dat hij had gezien dat ze een pop kochten.” Er viel nog een stilte. Alford keek op zijn horloge. “Ik heb over ongeveer een halfuur een persconferentie,” zei hij. “Is er nog iets wat we voor die tijd moeten bespreken?” Riley zei: “Nou, hoe sneller agent Vargas en ik de directe familie van het slachtoffer kunnen ondervragen, hoe beter. Als het mogelijk is vanavond nog.” Alford fronste bezorgd. “Ik denk het niet,” zei hij. “Haar man stierf jong, zo’n vijftien jaar geleden. Ze heeft alleen een paar volwassen kinderen, een zoon en een dochter, beiden met een eigen gezin. Ze wonen hier in de stad. Mijn mensen hebben ze de hele dag ondervraagd. Ze zijn doodmoe en in de war. Ik denk dat we ze tot morgen met rust moeten laten.” Riley zag dat Lucy wilde protesteren, dus ze hield haar met een stil gebaar tegen. Het was slim van Lucy om de familie meteen te willen ondervragen. Maar Riley wist wel beter dan de plaatselijke politie tegen de haren in te strijken, helemaal als ze zo bekwaam waren als Alford en zijn team. “Begrijp ik,” zei Riley. “Laten we het morgenochtend proberen. Hoe zit het met de familie van het eerste slachtoffer?” “Ik denk dat er nog wat familieleden in Eubanks wonen,” zei Alford. “Dat zal ik nakijken. Laten we niets overhaast doen. De moordenaar heeft tenslotte ook geen haast. Zijn laatste moord was vijf jaar geleden en hij zal waarschijnlijk niet snel weer toeslaan. Laten we de tijd nemen om de dingen goed te doen.” Alford stond op. “Ik kan me maar beter voorbereiden op de persconferentie,” zei hij. “Willen jullie erbij zijn? Willen jullie wat mededelen?” Riley dacht daar even over na. “Nee, ik denk het niet,” zei ze. “Het is beter als de FBI zich voorlopig rustig houdt. We willen niet dat de moordenaar het gevoel heeft dat hij veel publiciteit krijgt. De kans is groter dat hij zich laat zien als hij het gevoel heeft dat hij niet de aandacht krijgt die hij denkt te verdienen. Voor nu is het beter als jij het gezicht bent dat de mensen zien.” “Nou, dan kunnen jullie je installeren,” zei Alford. “Ik heb bij de plaatselijke B&B een paar kamers voor jullie gereserveerd. Er staat buiten ook een auto klaar die jullie kunnen gebruiken.” Hij schoof de kamerreservering en een setje autosleutels over zijn bureau naar Riley toe. Zij en Lucy verlieten het pand. * Later die avond zat Riley in een erker die over de hoofdstraat van Reedsport uitkeek. Het was schemerig en de straatverlichting ging aan. De avondlucht was warm en plezierig en alles was stil, er waren geen verslaggevers in de buurt. Alford had twee charmante kamers voor Riley en Lucy gereserveerd, op de eerste verdieping in de B&B. De eigenares had een heerlijk avondmaal geserveerd. Daarna zaten Riley en Lucy een uurtje in de zitkamer beneden om de volgende dag te plannen. Reedsport was een pittoresk en lieflijk stadje. Onder andere omstandigheden zou het een heerlijk plaatsje zijn voor een vakantie. Maar nu Riley weg was van al gepraat over de moord van de vorige dag dwaalden haar gedachten af naar haar andere zorgen. Ze had tot nu toe de hele dag nog niet aan Peterson gedacht. Hij was daar ergens en ze wist het, maar niemand anders geloofde haar. Had ze er verstandig aan gedaan het er maar bij te laten? Had ze beter haar best moeten doen om iemand te overtuigen? Ze kreeg de rillingen bij de gedachte dat twee moordenaars – Peterson en degene die hier twee vrouwen had vermoord – op dit moment gewoon hun leven leidden zoals zij dat wilden. Hoeveel liepen er nog meer in de staat rond, in het land? Waarom werd de maatschappij geplaagd door deze verwrongen menselijke wezens? Wat zouden ze aan het doen zijn? Zaten ze in afzondering iets te beramen, of spendeerden ze ontspannen hun tijd met vrienden en familie; nietsvermoedende, onschuldige mensen die geen idee hadden van het kwaad in hun midden? Op dit moment had Riley geen enkel idee. Maar het was haar taak om het uit te zoeken. Ze dacht ook bezorgd aan April. Het voelde niet goed om haar zomaar bij haar vader achter te laten. Maar wat had ze anders moeten doen? Riley wist dat zelfs al had ze deze zaak niet aangenomen, er al snel een andere zou komen. Ze was gewoonweg te veel bij haar werk betrokken om zich met een onhandelbare tiener bezig te houden. Ze was te weinig thuis. In een impuls pakte Riley haar mobiel en stuurde een sms. Hoi April. Hoe gaat het? Na een paar tellen kwam het antwoord. Prima, mam. En jij? Heb je het al opgelost? Het duurde even voordat Riley doorhad dat April haar nieuwe zaak bedoelde. Nog niet, typte ze. April antwoordde: Je zult het vast snel oplossen. Riley glimlachte bij wat bijna als een motie van vertrouwen klonk. Ze typte: Wil je praten? Ik kan je nu bellen. Ze wachtte even op het antwoord van April. Niet nu, alles ok?. Riley wist niet precies wat ze daarmee bedoelde. Haar optimisme verdween een beetje. Ok?, typte ze. Slaap lekker, ik hou van je. Ze be?indigde de chat en keek de donker wordende nacht in. Ze glimlachte triest toen ze aan de vraag van April dacht. “Heb je het al opgelost?” ‘Het’ kon van alles in het leven van Riley betekenen. En ze had het gevoel dat ze nog een lange, lange weg te gaan had om ?berhaupt iets op te lossen. Riley staarde weer de nacht in. Ze keek naar de hoofdstraat en ze stelde zich voor hoe de moordenaar dwars door het centrum naar de spoorlijn reed. Het was een brutale zet geweest. Maar lang niet zo brutaal als de tijd te nemen om het lichaam aan een elektriciteitsmast op te hangen, waar het in het licht van de opslagruimte gezien kon worden. Dat gedeelte van zijn werkwijze was in die afgelopen vijf jaar drastisch veranderd: van het slordig dumpen van een lichaam bij de rivier naar het ophangen ervan, zodat iedereen het kon zien. Hij kwam niet bijzonder georganiseerd op Riley over, maar hij werd dwangmatiger. Er was vast iets in zijn leven veranderd. Maar wat? Riley wist dat dit soort vrijpostigheid vaak een uit de hand gelopen verlangen naar publiciteit vertegenwoordigde, naar roem. Dat was zeker het geval bij de laatste moordenaar die ze had opgespoord. Maar het voelde niet juist bij deze zaak. Iets zei Riley dat deze moordenaar niet alleen klein en behoorlijk zwak was, maar ook bescheiden. Nederig zelfs. Hij moordde niet graag; daar was Riley behoorlijk zeker van. En het was ook geen roem dat hem naar dit nieuwe niveau van vrijpostigheid had gebracht. Het was pure wanhoop. Misschien zelfs berouw, een soort onbewust verlangen om gepakt te worden. Riley wist uit persoonlijke ervaring dat moordenaars het gevaarlijkst waren wanneer ze tegen zichzelf vochten. Êîíåö îçíàêîìèòåëüíîãî ôðàãìåíòà. Òåêñò ïðåäîñòàâëåí ÎÎÎ «ËèòÐåñ». Ïðî÷èòàéòå ýòó êíèãó öåëèêîì, êóïèâ ïîëíóþ ëåãàëüíóþ âåðñèþ (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43692343&lfrom=688855901) íà ËèòÐåñ. Áåçîïàñíî îïëàòèòü êíèãó ìîæíî áàíêîâñêîé êàðòîé Visa, MasterCard, Maestro, ñî ñ÷åòà ìîáèëüíîãî òåëåôîíà, ñ ïëàòåæíîãî òåðìèíàëà, â ñàëîíå ÌÒÑ èëè Ñâÿçíîé, ÷åðåç PayPal, WebMoney, ßíäåêñ.Äåíüãè, QIWI Êîøåëåê, áîíóñíûìè êàðòàìè èëè äðóãèì óäîáíûì Âàì ñïîñîáîì.
Íàø ëèòåðàòóðíûé æóðíàë Ëó÷øåå ìåñòî äëÿ ðàçìåùåíèÿ ñâîèõ ïðîèçâåäåíèé ìîëîäûìè àâòîðàìè, ïîýòàìè; äëÿ ðåàëèçàöèè ñâîèõ òâîð÷åñêèõ èäåé è äëÿ òîãî, ÷òîáû âàøè ïðîèçâåäåíèÿ ñòàëè ïîïóëÿðíûìè è ÷èòàåìûìè. Åñëè âû, íåèçâåñòíûé ñîâðåìåííûé ïîýò èëè çàèíòåðåñîâàííûé ÷èòàòåëü - Âàñ æä¸ò íàø ëèòåðàòóðíûé æóðíàë.